4.5.De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. De inspecteur heeft in de naheffingsaanslag omzetbelasting uitsluitend omzetbelasting begrepen die door de belanghebbende, een fiscale eenheid, op aangifte in aftrek is gebracht. Ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting moet worden nageheven bij de belastingplichtige of de persoon die haar in aftrek heeft gebracht (vgl. HR 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2558, BNB 1998/392). Correcties naheffingsaanslag omzetbelasting
4.6.1.Ten aanzien van de hoogte van de correcties stelt de rechtbank voorop dat op de belastingplichtige die aanspraak maakt op aftrek van voorbelasting, de last rust aannemelijk te maken dat en in hoeverre dit recht bestaat.
4.6.2.Belanghebbende heeft onder meer omzetbelasting in aftrek gebracht vanwege de inrichting dan wel een verbouwing van een werkruimte in de woning die [naam] met zijn echtgenoot in gemeenschappelijk eigendom heeft. In 2013 heeft belanghebbende omzetbelasting in aftrek gebracht voor het opknappen dan wel inrichten van een werkruimte op de tweede verdieping van de toenmalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaats]. Tot de gedingstukken behoren facturen voor glasbewassing, voor werkzaamheden in de badkamer en voor schoonmaakproducten. Voor de zakelijkheid van deze kosten heeft belanghebbende geen enkele onderbouwing gegeven, behoudens de enkele verwijzing naar het bestaan van de werkruimte. Over de omvang van de werkruimte heeft belanghebbende niet meer informatie verstrekt dan dat deze op de tweede verdieping zou zijn gelegen. Foto’s of plattegronden zijn niet overgelegd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op aftrek van deze kosten. Deze kosten hebben een dusdanig naar hun aard overheersend privécomponent, dat van belanghebbende meer toelichting mag worden verlangd dan zij heeft gegeven. Tot slot wijst de rechtbank erop dat de woning gemeenschappelijk eigendom is van [naam] en diens echtgenoot, zodat – zo al enig recht op aftrek bestond – slechts 50% van de in aanmerking komende belasting daadwerkelijk in aftrek zou kunnen worden gebracht.
4.6.3.Dit gebrek aan onderbouwing staat ook in de weg aan het alsnog in aftrek toelaten van de voorbelasting op de overzichten die belanghebbende in beroep heeft overgelegd en die zien op de jaren 2013 tot en met 2016. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de genoemde kosten (personeelskosten en representatiekosten) inderdaad voor zakelijke doeleinden zijn gemaakt en, voor zover het om representatie gaat, ten goede zijn gekomen aan zakenrelaties van belanghebbende. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat de voorbelasting op de facturen van IGO Post en SFZ alsnog voor aftrek in aanmerking komt, maar zich beroepen op interne compensatie. De rechtbank honoreert dit beroep op interne compensatie, aangezien het hier gaat om een voorschot van € 2.000 waarover belanghebbende wel voorbelasting in aftrek heeft gebracht, terwijl deze niet aan haar in rekening is gebracht. De overige kosten op het overzicht onder personeelskosten, de computerbrillen/contactlenzen, coaching, de stomerijkosten en de overnachting, dragen een privékarakter, althans belanghebbende heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten om zakelijke redenen zijn gemaakt.
4.6.4.Indien en voor zover belanghebbende wel een aanvullend recht op aftrek zou hebben, geldt dat dit – gelet op de door belanghebbende in het overzicht opgenomen bedragen per jaar – wegvalt door het beroep van de inspecteur op interne compensatie. In dit verband wijst de rechtbank op de [automerk], die volgens belanghebbende (mede) zakelijk is gebruikt en waarvoor geen correctie wegens privégebruik heeft plaatsgevonden. Aangezien een sluitende kilometeradministratie ontbreekt, is belanghebbende over de jaren 2014 tot en met 2017 wel omzetbelasting verschuldigd wegens dit privégebruik. Voor het jaar 2013 verwijst de rechtbank naar overweging 4.6.6 over de [automerk]. De inspecteur heeft de ruimte per jaar onweersproken berekend op € 1.417,20. Deze correctie komt de rechtbank niet onjuist voor.
4.6.5.In 2016 en 2017 heeft belanghebbende voorbelasting in aftrek gebracht over de verbouwing en inrichting van de nieuwe echtelijke woning van [naam] en zijn echtgenoot aan de [adres] te [plaats]. De voorbelasting op onroerende zaken komt slechts voor aftrek in aanmerking voor zover sprake is van belast gebruik. Dit betekent dat slechts de voorbelasting op kosten die voor de werkruimte zijn gemaakt, voor aftrek in aanmerking komt. Aangezien [naam] in gemeenschap van goederen is gehuwd, is van deze belasting de helft aftrekbaar, overeenkomstig het aandeel van [naam] in de eigendom van de woning. Gelet op de foto’s die belanghebbende heeft overgelegd, lijkt het vooral te gaan om het witten of stuken van de wanden en de plafonds, het vernieuwen van vloerbedekking en het plaatsen van meubilair. Tot de gedingstukken behoort een factuur voor schilderwerk met een bedrag van € 1.081,47 aan btw. Niet duidelijk is geworden hoe groot de werkruimte in de woning precies is, mede gelet op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard. De inspecteur heeft gesteld dat hij geen toegang heeft gekregen tot (alle) werkruimten in de woning, hetgeen belanghebbende betwist. Belanghebbende heeft wel een plattegrond van de woning ingediend, maar verder niet aannemelijk gemaakt dat de aangeduide ruimten ook daadwerkelijk voor de economische activiteiten van belanghebbende worden gebruikt. In dat verband heeft de inspecteur voorts gesteld dat de echtgenoot van [naam] een eigen atelier nodig heeft, hetgeen belanghebbende niet heeft betwist. Ter zitting heeft [naam] verklaard dat zijn echtgenoot (tegenwoordig) ook over een werkruimte in de woning beschikt. Hiermee kan de rechtbank geen rekening houden, zoals zij ter zitting heeft uitgelegd, omdat belanghebbende een andere belastingplichtige is en iedere belastingplichtige zelf het eigen recht op aftrek moet effectueren. Overigens heeft belanghebbende het zakelijke gebruik van de in verband met de verhuizing aangeschafte goederen en diensten niet aannemelijk gemaakt. De vermelde goederen en diensten zijn naar hun aard privé en dienen de persoonlijke behoeften van de bewoners. De inspecteur heeft in dit verband terecht opgemerkt dat voor het verrichten van de economische activiteiten van belanghebbende (juridische werkzaamheden) niet veel investeringen nodig zijn. De op de foto’s getoonde werkruimten zien er spartaans uit. Gelet op deze foto’s, de verklaringen over en weer en de facturen stelt de rechtbank de aftrek mede in goede justitie vast op 10% (20% werkruimte x 50% eigendom van [naam]) van de door het schildersbedrijf in rekening gebrachte btw, dus € 109. Gelet op het beroep van de inspecteur op interne compensatie (4.6.4) is de naheffingsaanslag omzetbelasting eerder te laag dan te hoog. Dit betekent dat de rechtbank de voor 2016 en 2017 nageheven omzetbelasting niet zal verminderen.
4.6.6.Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] in 2013 een eenmanszaak drijft en als ondernemer kwalificeert. Op 3 december 2013 wordt een [automerk] aangeschaft, waarvoor belanghebbende een aftrek claimt van € 8.633. Het staat een ondernemer vrij mede voor zakelijke doeleinden aangeschafte roerende investeringsgoederen tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Dit betekent dat belanghebbende de aftrek terecht heeft geclaimd. Wel betekent dit dat een correctie ter zake van het privégebruik gedurende de laatste maand van 2013 in aanmerking moet worden genomen, berekend als volgt: 1/12 x 2,7 percent x € 52.489 = € 118. Belanghebbende heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat deze correctie in haar geval te hoog is. Dit betekent dat een bedrag van € 8.633 - € 118 = € 8.515 in beginsel ten onrechte is nageheven. De inspecteur heeft voor 2013 in het verweerschrift onder punt 7.105 een beroep op interne compensatie gedaan voor € 238,57. De rechtbank acht dit terecht, hetgeen betekent dat de naheffingsaanslag omzetbelasting met € 8.515 - € 238 = € 8.277 dient te worden verminderd.
Vertrouwensbeginsel representatiekosten
4.7.1.Belanghebbende beroept zich op het vertrouwensbeginsel omdat de inspecteur inkomstenbelasting in 2013 voor de eenmanszaak de representatiekosten niet heeft gecorrigeerd. Volgens belanghebbende kan de inspecteur omzetbelasting daarom in 2014, 2015, 2016 en 2017 de voorbelasting ten aanzien van die kosten evenmin corrigeren.
4.7.2.Bij de toezending van het conceptcontrolerapport is belanghebbende ervan op de hoogte geraakt dat de voorbelasting die ziet op de representatiekosten in 2013 is geaccepteerd. Ook is in het conceptcontrolerapport aangekondigd dat de inspecteur in de jaren 2014 tot en met 2017 de voorbelasting van de representatiekosten wél zal corrigeren. Het vertrouwen dat belanghebbende stelt te koesteren, is gebaseerd op selectieve lezing. Gelet op de inhoud van het conceptcontrolerapport in zijn totaliteit beschouwd, kan naar het oordeel van de rechtbank bij belanghebbende niet in redelijkheid de indruk zijn ontstaan dat de inspecteur de voorbelasting op dit punt (de representatiekosten) in de jaren 2014 tot en met 2017 niet zou corrigeren. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.8.1.De inspecteur heeft in het verweerschrift geschreven dat de vergrijpboete dient te vervallen. De rechtbank zal daarom de vergrijpboete vernietigen.
4.8.2.Belanghebbende heeft in dit kader verzocht om vergoeding van rente. De rechtbank komt tegemoet aan dit verzoek indien belanghebbende de vergrijpboete reeds heeft betaald. In dat geval is de inspecteur wettelijke rente verschuldigd over de termijn tussen de betaling door belanghebbende en de terugbetaling, artikel 4:102, lid 1, Awb.
Integrale proceskostenvergoeding
4.9.1.Belanghebbende heeft verzocht om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de integrale proceskosten.
4.9.2.Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, (1) terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, BNB 2007/260) of (2) wanneer het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, BNB 2011/103). 4.9.3.De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke proceskosten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat één van de hiervoor beschreven situaties zich heeft voorgedaan. Dit geldt mede ten aanzien van de omstandigheid dat de inspecteur zich pas in beroep op het standpunt heeft gesteld dat de boete dient te vervallen omdat deze niet voldoende is gemotiveerd. Een dergelijk voortschrijdend inzicht is niet dermate onzorgvuldig dat dat aanleiding zou moeten zijn tot toekenning van een vergoeding van integrale proceskosten. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat de boete oorspronkelijk van een uitgebreide motivering is voorzien, die de inspecteur thans kennelijk ontoereikend vindt.