Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
De controlerend ambtenaren hebben belanghebbende tijdens dat gesprek in de gelegenheid gesteld om deze aansluitingsverschillen vóór 1 december 2014 te verklaren.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat - anders dan belanghebbende primair betoogde - de Inspecteur bij het opleggen van de drie naheffingsaanslagen het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging (hierna: het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel) niet heeft geschonden. Zij heeft vervolgens de beroepen betreffende de naheffingsaanslagen over het jaar 2009 en die over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 ongegrond verklaard. Het beroep betreffende de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 heeft zij gegrond verklaard. Dat laatste is gebeurd vanwege de inbreng van de onderneming van belanghebbende in een besloten vennootschap met ingang van 1 oktober 2013, hetgeen meebrengt dat de over het tijdvak oktober 2013 te weinig voldane omzetbelasting niet van belanghebbende maar van die besloten vennootschap had moeten worden nageheven.
3.Beoordeling van het middel
De aanname dat het de belanghebbende onder de gegeven omstandigheden duidelijk moet zijn geweest dat naheffing zou plaatsvinden, is echter niet voldoende voor de conclusie dat de belanghebbende expliciet, dat wil zeggen in niet mis te verstane bewoordingen, ervan op de hoogte is gesteld dat de inspecteur het voornemen heeft om bepaalde naheffingsaanslagen op te leggen. Dat wordt niet anders indien die aanname (mede) wordt gebaseerd op de overlegging van stukken, zoals in dit geval de excel-bestanden. De aanname van het Hof is dus onvoldoende om de slotsom te rechtvaardigen dat de Inspecteur belanghebbende expliciet ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij op 20 oktober 2014 het voornemen had om de onderhavige naheffingsaanslagen op te leggen.