In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een rentebeschikking genomen op basis van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de belanghebbende niet is verschenen op hoorgesprekken, ondanks meerdere uitnodigingen. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 zijn er wrakingsverzoeken ingediend door de gemachtigde van de belanghebbende, die door de rechtbank zijn gepasseerd.
De rechtbank oordeelt dat de rentebeschikking een ambtshalve beslissing betreft, waartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Hierdoor is het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar onjuist is en vernietigt deze. De inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende. De rechtbank wijst ook een verzoek om schadevergoeding af, omdat het financieel belang te gering is om te concluderen dat er sprake is van spanning of frustratie door de lange duur van de procedure. De rechtbank besluit dat de wettelijke rente over de proceskostenvergoeding en het griffierecht gaat lopen indien deze niet tijdig worden betaald.