Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Schouwen-Duiveland. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De heffingsambtenaar had op 12 februari 2021 uitspraak gedaan op het bezwaar van de belanghebbende, maar deze uitspraak werd door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag ten onrechte had opgelegd en dat de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding. De rechtbank heeft echter het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende geen procesbelang meer had bij de naheffingsaanslag, aangezien deze ambtshalve was vernietigd. De rechtbank heeft de beslissing van de heffingsambtenaar van 12 februari 2021 bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.