Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
(gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Hof: 10] oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
3.Geschil in (incidenteel) hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Wat zijn de standpunten van partijen?
voetnoot rechtbank 2: Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2233, r.o. 6.2.] De beslistermijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar in zaken als deze is geregeld in artikel 236 van de Gemeentewet. In het tweede lid van dit artikel staat dat de heffingsambtenaar op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, uitspraak doet in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Eiser heeft op 10 februari 2016 bezwaar gemaakt. Het kalenderjaar 2016 was ten tijde van het doen van de uitspraak van het hof verstreken. Dat betekent dat de termijn genoemd in artikel 7:10, van de Awb geldt. Die termijn bedraagt op grond van het eerste lid van dit artikel zes weken. De heffingsambtenaar had dus uiterlijk 21 november 2017 uitspraak moeten doen. Dat heeft hij niet gedaan. De ingebrekestelling van 30 december 2017 is daarom niet prematuur. De heffingsambtenaar heeft vervolgens niet binnen twee weken uitspraak gedaan. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig doen van een uitspraak. Met de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar op 20 februari 2018 is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroepschrift van eiser. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de heffingsambtenaar daarom worden opgedragen om de proceskosten te vergoeden.[
voetnoot rechtbank 3: Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2597, r.o. 2.3).]