Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Procesverloop
3.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van belastingen voor personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) vanwege export. De inspecteur had het bezwaar op 31 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ontvangen, en dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk op het bezwaar ingaan.
De rechtbank heeft ook een wrakingsverzoek van de voormalig gemachtigde van de belanghebbende behandeld, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het taalgebruik van de voormalig gemachtigde onnodig grievend was en dat er ernstige bezwaren tegen deze gemachtigde bestonden. De rechtbank heeft de belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep, en de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van overschrijding van termijnen in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft ook de rol van gemachtigden in het proces onder de loep genomen, met aandacht voor de omgangsvormen en de impact van hun gedrag op de procesvoering.