ECLI:NL:HR:2021:371

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
19/04719
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking en de relatie tussen verarming en verrijking in het verbintenissenrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van OTIV PRIME HOLDING B.V. (hierna: OPH) tegen de arresten van het gerechtshof Amsterdam. OPH had beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en arresten van het hof, die betrekking hadden op een geschil over ongerechtvaardigde verrijking. De Hoge Raad heeft de klachten van OPH over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De uitspraak van de Hoge Raad betreft de vraag of de verrijking van de verweerders ongerechtvaardigd is, nu deze berust op een overeenkomst met een derde. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de relatie tussen verarming en verrijking in dit geval niet leidt tot een ongerechtvaardigde verrijking. De Hoge Raad heeft het beroep van OPH verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door de vicepresident en vier raadsheren, waarbij M.J. Kroeze de uitspraak in het openbaar heeft uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04719
Datum12 maart 2021
ARREST
In de zaak van
OTIV PRIME HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: OPH,
advocaten: B. Winters en J.W.M.K. Meijer,
tegen
1. [verweerder 1],
2. [verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders],
advocaten: F.E. Vermeulen en B.F.L.M. Schim.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/13/584194 / HA ZA 15-331 van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2016 en 8 maart 2017;
de arresten in de zaak 200.222.369/01 van het gerechtshof Amsterdam van 27 november 2018 en 16 juli 2019.
OPH heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor OPH mede door I.L.N. Timp.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van OPH hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de arresten van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van deze arresten. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt OPH in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
12 maart 2021.