De rechtbank stelt voorop dat een vermogensvergelijking en een kasopstelling geschikte methoden kunnen zijn om aannemelijk te maken dat er niet-aangegeven contant verdiend inkomen is.
De door de inspecteur toegepaste correctie voor het jaar 2010 is voor het grootste deel gebaseerd op de vermogensopstelling. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige vermogensopstelling adequaat is opgesteld. De vermogensopstelling is grotendeels gebaseerd op objectieve en verifieerbare gegevens over contante inkomsten en uitgaven. Het grootste gedeelte van de correcties bestaat uit contante uitgaven waarvan bonnetjes en onderliggende bescheiden bij de doorzoeking van de woning van belanghebbende zijn aangetroffen.
Voor het jaar 2011 bestaat een aanmerkelijk gedeelte van de in aanmerking genomen uitgaven in de vermogensopstelling uit het bedrag dat contant is betaald voor de Audi S4. De factuur van de aanschaf is eveneens bij de doorzoeking aangetroffen.
Voor het jaar 2012 bestaat de correctie van het inkomen voor een aanmerkelijk gedeelte uit het geldbedrag dat is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning op 5 februari 2013. De inspecteur stelt dat er € 70.000 toegerekend dient te worden aan het jaar 2012. Belanghebbende heeft het jaar van toerekening van de aangetroffen contanten niet betwist.
De rechtbank acht belanghebbendes verklaring dat de contante uitgaven en het aangetroffen geldbedrag (volledig) verklaard worden door genoten opbrengsten van de motorsportactiviteiten of de verkopen van de motoren en onderdelen, niet geloofwaardig. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het gaat om opbrengsten die stammen uit een ver verleden en het de rechtbank, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onwaarschijnlijk voorkomt dat die gelden in de onderhavige jaren nog beschikbaar waren.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de volgens de aangiften verschuldigde IB/PVV zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB/PVV. De rechtbank acht – gelet op de omvang van de gedane contante uitgaven – ook aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het indienen van de aangiften zich ervan bewust was dat door het niet vermelden van de door hem genoten inkomsten, een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting en premies niet zou worden geheven.
Het voorgaande geldt eveneens voor de Zvw. Bij het oordeel dat het bedrag van de Zvw dat op basis van de aangifte niet zou zijn geheven op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, neemt de rechtbank in aanmerking dat het bij Zvw-bedrag in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de IB/PVV als gevolg van het lagere tarief.