In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder valsheid in geschrifte en het telen van hennepplanten. De zitting vond plaats op 28 mei 2021, waar de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een ernstige overschrijding van de redelijke termijn en schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn in deze zaak in extreme mate was overschreden, wat niet aan de verdediging te wijten was. De rechtbank benadrukte dat de overschrijding van de redelijke termijn niet alleen een procedurele kwestie was, maar ook de waarheidsvinding ernstig bemoeilijkte. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake meer kon zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging, en ook de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De beslissing werd genomen op 11 juni 2021, waarbij de rechtbank de ernstige schending van de procesorde en de gevolgen voor de verdachte in overweging nam.