ECLI:NL:RBNHO:2021:10616

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
15870275.16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens meerdere vermogensdelicten, poging tot afpersing en verboden wapenbezit met vrijspraak van inbraak en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere vermogensdelicten, een poging tot afpersing en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten, maar sprak hem vrij van inbraak bij de Gall & Gall en van diefstal van een beveiligingscamera. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met drie jaar en zeven maanden was overschreden, maar dit leidde niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op die gelijk was aan het voorarrest van achttien dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het verwerven en voorhanden hebben van goederen die van misdrijf afkomstig waren, en had geprobeerd een ander te dwingen tot afgifte van geld door middel van geweld. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870275-16 (P)
Uitspraakdatum: 2 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
adres in het buitenland: [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Beun en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Zaandam, en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere goed(eren), te weten
- een of meerdere passen op naam gesteld van [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 6] en/of
- een of meerdere creditcard(s) op naam van [slachtoffer 6] en/of
- een biljet van vijf Britse pond en/of een portemonnee en/of
- een ING bankpas op naam van [slachtoffer 1]
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
en/of
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- een of meerdere passen op naam gesteld van [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 6] en/of
- een of meerdere creditcard(s) op naam van [slachtoffer 6] en/of
- een biljet van vijf Britse pond en/of een portemonnee en/of
- een ING bankpas op naam van [slachtoffer 1]
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten het vinden (van een portemonnee met) die passen en/of credicards en/of dat biljet, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2
Primair
hij op of omstreeks 08 maart 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Apple Iphone 5s met imeinummer [nummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2016 tot en met 29 maart 2016 te Wormerveer en/of Zaandam, een goed te weten een mobiele telefoon (Apple Iphone 5s) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 24 januari 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een filiaal van slijterij [slachtoffer 3] gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen flessen drank, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen flessen drank onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Feit 4
hij op of omstreeks 4 februari 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanaf een filiaal van slijterij [slachtoffer 3] gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen een beveiligingscamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen beveiligingscamera onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Feit 5
hij op of omstreeks 21 februari 2016 te Beverwijk, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een loods/pand gelegen aan de [adres 3] ) weg te nemen goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), en/of dat (die) weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, een deur en/of of kozijn en/of raam van dat pand heeft/hebben vernield en vervolgens het pand heeft/hebben betreden, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 6
Primair
hij op of omstreeks 24 februari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- ( op dreigende toon) tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd dat hij mee moest lopen en/of mee moest komen en/of
- die [slachtoffer 5] (meermalen) heeft vastgepakt en/of meegetrokken en/of die [slachtoffer 5] heeft begeleid/meegenomen naar een portiek of beschutte plek en/of
- die [slachtoffer 5] (meermalen) heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer 5] heeft geslagen tegen diens hoofd en/of
- in de zakken van de kleding van die [slachtoffer 5] heeft gezeten en/of
- die [slachtoffer 5] heeft bedreigd met mishandeling en/of
- tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd dat hij, verdachte, 300 euro althans enig geldbedrag van die [slachtoffer 5] wil,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 februari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door deze een of meermalen met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht te stompen en/of te slaan;
Feit 7
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten
- een (airsoft) geweer (Heckler & Koch) en/of
- een (veerdruk) pistool (Beretta),
zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland/West-Brabant [1] , betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de redelijke termijn dermate is overschreden dat het onderzoek ter terechtzitting in grote mate is gefrustreerd. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn is het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) geschonden.
2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te worden verdisconteerd in de strafoplegging.
2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak is aangevangen op 29 maart 2016, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Op 6 februari 2017 heeft de raadsman van de verdachte onderzoekswensen ingediend. De door de rechter-commissaris toegewezen getuigen zijn vervolgens gehoord, laatstelijk op 9 januari 2018. Op 8 april 2021 heeft de raadsman een getuigenverzoek ingediend, welk verzoek op 26 april 2021 door de rechter-commissaris is afgewezen. Op 19 oktober 2021 is de zaak inhoudelijk ter terechtzitting behandeld. De rechtbank wijst vonnis op 2 november 2021, oftewel ruim vijf jaar en zeven maanden na aanvang van de redelijke termijn.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden met drie jaar en zeven maanden.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het enkele tijdsverloop, ook in uitzonderlijke gevallen, niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. De verjaringsregels bieden verdachte bescherming tegen inactiviteit van politie en/of justitie (vlg. Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer onvoldoende is om af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en te oordelen dat sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces. Anders dan in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie aan de orde was, heeft het tijdsverloop in de onderhavige zaak geen negatieve gevolgen gehad voor de onderzoekswensen van de verdediging. De rechtbank volgt het betoog van de raadsman niet in zijn stelling dat de overschrijding van de redelijke termijn het onderzoek ter terechtzitting – en dus de waarheidsvinding door de rechtbank – zou frustreren. Dat de verdachte zich door het tijdsverloop de tenlastegelegde feiten niet meer zou kunnen herinneren als gevolg waarvan hij niet adequaat op de verdenking zou kunnen reageren, zoals is betoogd, maakt dit niet anders.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verweer van de raadsman niet slaagt en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De overschrijding van de redelijke termijn zal worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van heling van de ING bankpas op naam van [slachtoffer 1] en van verduistering van de portemonnee, de pasjes op naam van [slachtoffer 6] en het biljet van vijf Britse pond.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van de onder 1 t/m 5 en 6 primair ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 6 subsidiair en 7 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 8 maart 2016 in Wormerveer een mobiele telefoon heeft weggenomen. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
3.3.2
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op
24 januari 2016 (in vereniging) heeft ingebroken bij de [slachtoffer 3] . De omstandigheden dat (i) een getuige heeft gezien dat in de nacht van de inbraak omstreeks 01:00 uur twee jongens met volle tassen een deur van een centrale boxruimte hebben betreden, (ii) één van de vijf kelderboxen gelegen achter deze deur behoort bij de woning van de verdachte en (iii) in de kelderbox van de verdachte een aantal flessen drank is aangetroffen, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte (mede)pleger is geweest van deze inbraak. Niet is komen vast te staan dat de flessen drank die in de kelderbox van de verdachte zijn aangetroffen, daadwerkelijk zijn weggenomen bij de inbraak van 24 januari 2016. Bovendien heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij niet bij uitsluiting toegang heeft tot de betreffende kelderbox. Nu de woning van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit op 300 meter afstand was gelegen van de betreffende [slachtoffer 3] , acht de rechtbank de door de officier van justitie aangehaalde zendmastgegevens niet redengevend voor het bewijs. Ander bewijs dat erop duidt dat de verdachte op of omstreeks 24 januari 2016 bij de [slachtoffer 3] heeft ingebroken, ontbreekt. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
3.3.3
Vrijspraak feit 4
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op
4 februari 2016 (in vereniging) een beveiligingscamera heeft weggenomen van de [slachtoffer 3] in Wormerveer. Uit het dossier volgt dat een verbalisant op de camerabeelden heeft waargenomen dat (één van) de dader(s) een jas van het merk Nickelson draagt en dat die jas volgens de bevindingen van een verbalisant gelijkenissen vertoont met een jas die onder de verdachte in beslag is genomen. Nu er meerdere exemplaren van deze jas in omloop zijn, acht de rechtbank deze omstandigheid op zichzelf niet redengevend voor het bewijs. Wat betreft de door de officier van justitie aangehaalde zendmastgegevens is de rechtbank eenzelfde oordeel toegedaan als hierboven met betrekking tot feit 3 is overwogen. Het dossier bevat geen andere aanwijzingen die zouden kunnen wijzen op de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit, laat staan in de zin dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde feit.
3.3.4
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.3.5
Bewijsmotiveringen
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen en overige stukken in het dossier leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 29 maart 2016 zien verbalisanten drie jongens staan op een afgelegen plek op het treinstation van Zaandam. Eén van de jongens heeft een stapel pasjes in zijn handen, die de verbalisant herkent als bankpasjes of creditcards. De drie jongens staan dicht bij elkaar, bekijken de pasjes en praten met elkaar. De jongen die de pasjes vasthoudt, houdt een telefoon boven de pasjes. Na staandehouding haalt de medeverdachte [naam 1] , de jongen die de pasjes vasthield, drie pasjes uit zijn jaszak, te weten een ING bankpas op naam van [slachtoffer 1] en twee creditcards op naam van [slachtoffer 6] . De verdachte haalt een portemonnee uit zijn zak met daarin veertien pasjes op naam van [slachtoffer 6] . De medeverdachte [naam 2] heeft een briefje van vijf Britse pond in zijn zak.
De medeverdachte [naam 2] gebruikte ten tijde van het ten laste gelegde feit het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Op 29 maart 2016 om 14:26 uur is [naam 2] gebeld door een telefoonnummer in gebruik bij [naam 1] . [naam 2] zegt in dat gesprek dat hij “
toevallig een paar dingen[heeft]
liggen” waar [naam 1] om vroeg, te weten “
een paar creditcard[s]”. Verder zegt [naam 2] dat het “
wel van een gast uit Engeland[is]” en dat dat dus een probleem is. [naam 1] zegt: “
breng mij wat je daar hebt en ga ik kijken en ga ik voor je bellen”. Vervolgens wordt er afgesproken bij het station van Zaandam.
De rechtbank gaat er, gelet op het tijdsverloop tussen het telefoongesprek en het aantreffen van de (mede)verdachten met de pasjes op naam van [slachtoffer 6] in hun bezit, van uit dat in het hierboven aangehaalde gesprek wordt gesproken over de inbeslaggenomen creditcards.
De rechtbank is van oordeel dat bij gebreke van een aangifte of een verklaring van [slachtoffer 6] niet is komen vast te staan dat de portemonnee, de creditcards en de andere pasjes op zijn naam, evenals de vijf Britse pond, van misdrijf afkomstig zijn. Bovendien kan uit het dossier niet worden afgeleid op welke wijze en op welk moment de verdachte de ING bankpas op naam van [slachtoffer 1] voorhanden heeft gekregen, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ING bankpas op naam van [slachtoffer 1] van misdrijf afkomstig was. De rechtbank zal de verdachte in zoverre (partieel) vrijspreken.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verduistering is het van belang dat de verdachte de in de tenlastelegging vermelde goederen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daarvan is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester is gaan beschikken over een goed dat aan een ander toebehoort.
De verdachte heeft tijdens het verhoor op 30 maart 2016 verklaard dat hij op 28 maart 2016 samen met [naam 2] een portemonnee heeft gevonden langs het fietspad bij de pont in [plaats] , dat alle inbeslaggenomen pasjes in die portemonnee zaten en dat hij die portemonnee naar het gemeentehuis had willen brengen. Een dag na de vondst van de portemonnee spreekt [naam 2] met [naam 1] over de creditcards en, zo leidt de rechtbank af uit het telefoongesprek, spreken zij af om te bekijken wat zij met die creditcards kunnen doen, waarbij het volgens [naam 2] kennelijk een probleem is dat de creditcards uit het Verenigd Koninkrijk afkomstig zijn. [naam 2] komt vervolgens samen met de verdachte naar de afgesproken locatie. Blijkens de verklaring van [naam 1] toont [naam 2] daar de ING bankpas op naam van [slachtoffer 1] en toont de verdachte de portemonnee met daarin de pasjes op naam van [slachtoffer 6] , waarna [naam 1] foto’s maakt van de ING bankpas en, zo begrijpt de rechtbank, de twee creditcards op naam van [slachtoffer 6] .
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij de portemonnee bij het gemeentehuis had willen inleveren ongeloofwaardig. De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de portemonnee, de (bank)pasjes en de creditcards heeft verduisterd.
Feit 2 subsidiair
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon uit misdrijf afkomstig was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar mobiele telefoon, een Apple iPhone 5S, op 8 maart 2016. Op 29 maart 2016 wordt de telefoon onder de verdachte in beslag genomen. De verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij de telefoon voor € 150,- heeft gekocht van een klein jongetje. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de telefoon hem op straat werd aangeboden door een jongen van ongeveer 14 of 15 jaar oud, die hij niet kende, en dat hij bij de aankoop van de telefoon geen aankoopbewijs of andere documentatie heeft gekregen. De verdachte had daarom ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon redelijkerwijs moeten vermoeden dat de telefoon van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht daarmee het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Op grond van de bewijsmiddelen en overige stukken in het dossier leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 20 februari 2016 omstreeks 21:30 uur wordt het pand aan de [adres 3] afgesloten. De volgende dag wordt door aangever geconstateerd dat het raam naast de toegangsdeur van het pand er volledig uit ligt en dat het kozijn van de deur zwaar beschadigd is. Er zijn geen goederen weggenomen.
Op 21 februari 2016 omstreeks 02:47 uur is het alarm in het pand voor de eerste maal geactiveerd. Ongeveer twee minuten eerder ziet een getuige dat een auto met het kenteken
[kenteken] voor het pand aan de [adres 3] geparkeerd staat. Als de getuige aankomt bij het pand, is de auto weg. Omstreeks 03:30 uur is het alarm in het pand voor de tweede maal geactiveerd.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden beschreven staan, volgt dat op 21 februari 2016 om 02:25 uur een personenauto parkeert tegenover het pand aan de [adres 3] . Het voertuig lijkt op een Nissan Micra. Om 02:47 uur is een optisch alarmsignaal te zien op de gevel van het pand. Om 02:48 uur is er geen voertuig meer waar te nemen op de camerabeelden. Om 03:22 uur parkeert wederom een personenauto lijkend op een Nissan Micra tegenover het pand aan de [adres 3] . De bijrijder en de passagier stappen uit en lopen om het pand heen. Een derde persoon voegt zich bij de twee personen en samen lopen zij naar de rechterhoek van het pand. Om 03:27 uur is een optisch alarmsignaal te zien op de gevel van het pand en is er geen voertuig meer waar te nemen op de camerabeelden.
De verdachte gebruikte ten tijde van het ten laste gelegde feit het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Uit een chatgesprek tussen de verdachte en zijn toenmalige vriendin volgt dat de verdachte op 21 februari 2016 om 02:22 uur schrijft dat hij zijn telefoon gaat uitzetten. Om 02:24 uur verstuurt hij nog een bericht. Vervolgens schrijft de verdachte om 02:52 uur dat hij er weer is en heeft hij zijn telefoon kennelijk weer aangezet.
De auto met het kenteken [kenteken] blijkt op naam te staan van [naam 3] . Hij wordt uitgenodigd voor een (verdachten)verhoor in verband met de inbraak in het pand aan de [adres 3] .
[naam 4] (hierna: [naam 4] ) had de auto van zijn neef, [naam 3] , in de nacht van 20 februari op 21 februari 2016 in gebruik. Op 18 juli 2018 is de zaak van [naam 4] behandeld. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie [naam 4] horen verklaren dat hij die nacht met in totaal drie personen in de auto heeft gezeten en dat één van hen ‘ [naam 5] ’ was.
Blijkens de tapanalyse heeft [naam 4] op 21 februari 2016 om 00:43 uur met de verdachte gebeld. [naam 4] zegt dan dat de verdachte “
die ploertendoder mee moet nemen”. De neef van [naam 4] gaat ook mee, anders mocht [naam 4] niet naar buiten. De verdachte vraagt of “
het [naam 6] is en of hij ook doekoe wil”. De verdachte gaat proberen een busje te regelen en anders gaan zij met de auto van [naam 4] .
Op 21 februari 2016 om 02:37 uur belt [naam 4] met een telefoonnummer in gebruik bij [naam 7] (hierna: [naam 7] ). [naam 4] zegt: “
blijf aan de lijn en als er wat komt moet je het zeggen”. Bij dit telefoongesprek straalt de telefoon van [naam 4] een zendmast aan op de [adres 4]
Op 21 februari 2016 omstreeks 03:12 uur straalt de telefoon van de verdachte een zendmast aan op de [adres 6] . De verdachte bevindt zich dan op vijf minuten rijafstand van de [adres 5] .
Op 21 februari 2016 omstreeks 03:24 uur belt [naam 4] met [naam 7] . [naam 4] zegt opnieuw dat hij aan de lijn moet blijven. Bij dit telefoongesprek straalt de telefoon van [naam 7] een zendmast aan op de [adres 7]
Op 1 maart 2016 belt [naam 4] met de verdachte. [naam 4] zegt: “
we hebben een probleem, mijn waggie is gefilmd 20 februari in Bever, ze zeggen met een brakki, mijn neef is een brief gestuurd”.
De rechtbank gaat er, gelet op de tijdstippen van de gesprekken en het activeren van het alarm in het pand in samenhang bezien met de inhoud van de gesprekken en de bijbehorende locatiegegevens, van uit dat in de hierboven aangehaalde gesprekken wordt gesproken over het inbreken in het pand aan de [adres 5] .
Bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang
beschouwd, zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig belastend voor de verdachte en
redengevend voor het bewijs van zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit, dat van de verdachte verwacht mag worden dat hij een aannemelijke verklaring geeft ter ontzenuwing van die betrokkenheid. De verdachte heeft echter aanvankelijk geen verklaring afgelegd en ter zitting slechts betrokkenheid ontkend zonder een aannemelijke verklaring te geven voor de voor hem belastende elementen in het dossier.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat na de tweede alarmmelding kennelijk nog geen braaksporen aanwezig waren bij het pand, omdat de getuige dit niet heeft waargenomen. Dit maakt het voorgaande echter niet anders. Uit de verklaring van de getuige blijkt immers dat hij bij het controleren van het pand na de tweede alarmmelding niet aan de zijde is geweest waar later de schade is aangetroffen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de poging tot diefstal met braak op 21 februari 2016 in Beverwijk. De rechtbank acht derhalve het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6 primair
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 6 primair ten last gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 24 februari 2016 zou hebben gepoogd [slachtoffer 5] te dwingen tot afgifte van geld, nu dit enkel uit de verklaring van [slachtoffer 5] zou volgen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer en overweegt als volgt. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte erkend dat hij op 24 februari 2016 een woordenwisseling met aangever heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft gepoogd aangever te dwingen tot afgifte van geld. De hiertoe strekkende aangifte wordt immers in de eerste plaats ondersteund door de verklaring van getuige Keizer, waaruit volgt dat aangever tegen hem heeft gezegd dat het incident ‘om geldzaken ging’. In de tweede plaats wordt dit punt gesteund door de tapgesprekken van 23 februari en 1 maart 2016. Uit dit eerste gesprek leidt de rechtbank af dat de verdachte een dag voor het incident op zoek was naar aangever, omdat hij hem nog geld schuldig zou zijn. In het tweede gesprek, dat enkele dagen na het incident plaatsvond, spreekt een NNman met de verdachte er over dat hij aan aangever heeft gevraagd of aangever gaat betalen. De verdachte wil dat de NNman aan aangever vraagt ‘hoe hij het gaat oplossen’. De omstandigheid dat de verdachte tijdens het incident in de zakken van aangever heeft gezeten, draagt tevens bij aan de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte heeft gepoogd aangever te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank acht derhalve het onder 6 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 29 maart 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk
- meerdere passen op naam van [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 6] en
- meerdere creditcards op naam van [slachtoffer 6] en
- een portemonnee en
- een ING bankpas op naam van [slachtoffer 1]
toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en welk goed verdachte en zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten het vinden (van een portemonnee met) die passen en creditcards, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2
hij in de periode van 14 maart 2016 tot en met 29 maart 2016 te Wormerveer en Zaandam, een goed, te weten een mobiele telefoon (Apple iPhone 5S), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 5
hij op 21 februari 2016 te Beverwijk, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een pand gelegen aan de [adres 3] ) weg te nemen goed(eren) van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 4] , en dat (die) weg te nemen goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededaders, een kozijn en raam van dat pand hebben vernield en vervolgens het pand hebben betreden, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 6
hij op 24 februari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 5] te dwingen tot afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 5] ,
- tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd dat hij mee moest komen en
- die [slachtoffer 5] heeft vastgepakt en die [slachtoffer 5] heeft meegenomen naar een portiek en
- die [slachtoffer 5] heeft geduwd en
- die [slachtoffer 5] heeft geslagen tegen diens hoofd en
- in de zakken van de kleding van die [slachtoffer 5] heeft gezeten en
- tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd dat hij, verdachte, enig geldbedrag van die [slachtoffer 5] wil,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 7
hij op 29 maart 2016 te Wormerveer, wapens van categorie I onder 7°, te weten
- een (airsoft) geweer (Heckler & Koch) en
- een (veerdruk) pistool (Beretta),
zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van verduistering;
Feit 2 subsidiair:
schuldheling;
Feit 5:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 6 primair:
poging tot afpersing;
Feit 7:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in de zaken met parketnummers 15/025798-19 en 15/870275-16 gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 283 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, gevorderd. Bij deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank begrijpt dat deze eis is gedaan als waren de zaken met parketnummers 15/02798-19 en 15/870275-16 ter terechtzitting gevoegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in geval van een bewezenverklaring bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat het zeer oude feiten betreffen en de verdachte sindsdien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten. De verdachte heeft in vereniging gepoogd in te breken bij een bedrijfspand. Daarbij is veel schade aangericht. Een bedrijfsinbraak levert de gedupeerde ondernemer niet alleen materiële schade op, maar bezorgt deze ook veel frustratie en ongemak. De normale bedrijfsvoering wordt verstoord en het opruimen van de aangerichte chaos en de verdere afhandeling van de inbraak kosten over het algemeen veel tijd en energie.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een telefoon. Met dergelijk handelen wordt bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen, hetgeen kan aanzetten tot het plegen van diefstal en andere misdrijven.
Door zich schuldig te maken aan verduistering heeft de verdachte voor overlast en ergernis gezorgd. Door verduistering van goederen wordt in de regel ook financiële schade toegebracht aan de rechtmatige eigenaar van het verduisterde.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van een (destijds) zeventienjarige oud-klasgenoot van de verdachte, door hem door middel van geweld te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. De verdachte heeft het slachtoffer meegenomen naar een portiek, geduwd, in zijn zakken gezeten en hem geslagen tegen het hoofd. Dat de verdachte een beangstigende situatie voor het slachtoffer heeft doen ontstaan, is voor de rechtbank evident. De verdachte heeft zich kennelijk louter laten leiden door zijn eigen financiële behoeften en zich geen moment bekommerd om het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit een grote impact op slachtoffers kan hebben en dat slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit door twee voorwerpen die grote gelijkenis vertoonden met echte vuurwapens voorhanden te hebben. Met een voorwerp dat op een echt wapen lijkt, kan een ander angst aangejaagd worden en dergelijke voorwerpen kunnen dan ook gebruikt worden bij het plegen van verdere strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van deze feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een vermogensdelict onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 oktober 2021 van [naam 8] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Uit het rapport volgt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een gedragsinterventie op het gebied van cognitieve vaardigheden.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank heeft reeds hierboven vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden met drie jaar en zeven maanden. De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn resulteert erin dat de rechtbank in de onderhavige zaak, geen (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, maar zal volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest van achttien dagen. Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel in de onderhavige zaak niet langer opportuun.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
2. 1.00 STK Imitatiewapen (587457)
3. 1.00 STK Imitatiewapen (587459),
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder feit 7 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.

8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
1. STK Geweer (587455),
dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1
Vordering benadeelde partij [naam 9]
De benadeelde partij [naam 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het (met betrekking tot de ING bankpas van [slachtoffer 1] ) onder feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezen verklaarde feit en de benadeelde partij daarom niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
9.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 499,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 bewezen verklaarde feit en de benadeelde partij daarom niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
9.3
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.226,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder feiten 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder feiten 3 en 4 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in het deel van de vordering die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat een deel van vordering betrekking heeft op een strafbaar feit dat op 1 januari 2016 zou zijn gepleegd, welk feit niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36c, 36d, 45, 47, 57, 63, 311, 317, 321, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
13, 55 Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feiten 2 primair, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 2. 1.00 STK Imitatiewapen (587457)
  • 3. 1.00 STK Imitatiewapen (587459).
Verklaart de benadeelde partij [naam 9] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij [naam 9] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Geweer (587455).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2021.