ECLI:NL:RBMNE:2022:2068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
16-337748-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier verdachten tot taakstraffen voor openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers in Soest

Op 31 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier verdachten die betrokken waren bij openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers op 26 februari 2017 in Soest. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot taakstraffen, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het letsel van een van de slachtoffers, die bewusteloos raakte, de strafoplegging rechtvaardigde. De verzoeken van de verdediging om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de slachtoffers bij een inhoudelijke beoordeling groot waren, wat de ontvankelijkheid van het OM bevestigde. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de slachtoffers respectievelijk € 1.750,- en € 10.421,80 ontvingen. De rechtbank benadrukte dat openlijk geweld een ernstige inbreuk op de openbare orde vormt en dat de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-337748-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr F.H. Leeman en van hetgeen verdachte en mr. A.R. Jaarsma, advocaat te Vinkeveen alsmede mr. P. van der Geest namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op hij op 26 februari 2017 te Soest in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
3.1
Het standpunt van de verdediging
Namens veroordeelde heeft de raadsman de rechtbank verzocht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daarbij verwezen naar de onderbouwing van de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 1] . Haar betoog komt er – kort gezegd – op neer dat het niet alleen gaat om een volstrekt onnodige en zeer extreme overschrijding van de redelijke termijn, maar eerst en vooral om het gegeven dat door deze overschrijding de waarheidsvinding vergaand wordt bemoeilijkt. Het horen van getuigen in deze zaak is door het verstrijken van de tijd niet (langer) opportuun, waardoor bepaalde essentiële vragen niet beantwoord kunnen worden. Dit leidt ertoe dat door de overschrijding van de redelijke termijn de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting ernstig in het gedrang komt. Daarmee is een zorgvuldige beoordeling van de zaak onmogelijk gemaakt en is er geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ter adstructie van haar pleidooi heeft de raadsvrouw onder meer verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2021:2903).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zichzelf ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de enkele overschrijding van de redelijke termijn, ook in uitzonderlijke gevallen, niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Om te komen tot niet-ontvankelijkheid moet er sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het OM de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat er in dit geval– in tegenstelling tot de uitspraak waarnaar door de raadsvrouw is verwezen – in deze situatie sprake is van een verdenking van een ernstig geweldsdelict, waarbij in ieder geval één van de twee slachtoffers blijkens het dossier aanzienlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is ook van oordeel dat, ondanks dat ook zij constateert dat het een verdenking betreft van een oud feit, niet kan worden gezegd dat daardoor de waarheidsvinding dermate wordt bemoeilijkt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces.
De rechtbank constateert
,naast het hiervoor genoemde feit dat er in deze situatie sprake is van een verdenking van een ernstig geweldsdelict, waarbij één van de twee slachtoffers aanzienlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen, verder dat beide slachtoffers zich in het strafproces hebben gevoegd als benadeelde partij en daartoe vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De belangen van de slachtoffers bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak zijn dus groot. Het OM wordt daarom ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte. De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat het verstreken tijdsverloop geen invloed kan hebben op de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Conclusie ten aanzien van de andere voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Verdachte heeft in zijn eerste verklaring al verklaard van de plaats delict te zijn weggelopen met getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft ter terechtzitting het door verdachte geschetste scenario bevestigd en heeft verklaard dat verdachte niet bij de vechtpartij betrokken was, maar op dat moment met hem bij taxichauffeur [getuige 2] stond. Het scenario dat door verdachte is geschetst wordt niet ondubbelzinnig weersproken door de stukken in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer 2] heeft op 26 februari 2017 aangifte gedaan en daarin onder meer het volgende verklaard:
Ik ben op 25 februari samen met mijn tweelingbroer [slachtoffer 1] gaan stappen in [plaatsnaam 2] . (…) Toen wij vlak bij ons huis waren ongeveer ter hoogte van [sportclub] aan de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 2] hoorde ik daar toen glas gerinkel vanuit de richting van het clubhuis van de [sportclub] . Vlot daarna zag ik dat er een groepje jongens vanaf het terrein van de [sportclub] kwamen gelopen. Ik meen dat ik ongeveer acht jongens van het terrein heb zien komen. (…) Ik zag dat het groepje jongens meteen om ons heen kwam staan. (…) Ik zag vervolgens dat een van de jongens de fiets van mijn broer pakte en met deze fiets weg liep. (…) In een keer liep de hele groep jongens weg bij ons. Ik zag op dat moment dat er een taxi geparkeerd stond op de parkeerplaats voor bij de [sportclub] aan de [straatnaam 1] . Ik besloot samen met [slachtoffer 1] om met de taxi achter de groep jongen aan te gaan. [2] (…) Ter hoogte van de [straatnaam 1] nummer [nummer] haalden wij de jongens in en zijn toen uit de taxi gestapt. Ik heb toen tegen de groep jongens gezegd waar is de fiets wij willen de fiets terug hebben. Ik hoorde dat er meteen agressief werd gereageerd door de groep jongens. (…) Ik zag dat er door verschillende jongens bakstenen en ander spullen werden gegooid.. [3]
[slachtoffer 2] is op 27 februari 2017 aanvullend gehoord. In dit verhoor heeft [slachtoffer 2] onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat de jongens op enig moment met voorwerpen naar ons begonnen te gooien. Ik zag dat zij stenen en takken naar ons gooiden. Hierop kwamen zij met z'n allen op ons af rennen. [slachtoffer 1] en ik wilden eigenlijk weg lopen van hen. Ik zag dat [slachtoffer 1] viel zonder dat er iemand bij hem in de buurt was. Ik vermoed dat er iets tegen zijn hoofd aan is gekomen. [slachtoffer 1] was toen bewusteloos op straat. Ik zag dat de jongens op hem en mij af liepen en dat zij [slachtoffer 1] bewust in het gezicht hebben staan trappen. Ik zag dat er op [slachtoffer 1] 2 a 3 man stond in te trappen en dat ik ook door 2 a 3 man werd aangevallen. [4] (…) Ik zag en voelde dat ik klappen en trappen kreeg van meerdere kanten. Ik zag dat mijn broer op de grond viel. (…) Ik zag dat er hierna twee jongens bij hem stonden en dat en van de jongens bewust tegen zijn hoofd aan trapte. Ook de andere jongen trapte mijn broer. Ik heb hierop mijn belagers van mij afgeduwd en ben naar mijn broer gerend. Ik zag en voelde dat ook ik nog steeds werd aangevallen en voelde dat ik tegen mijn achterhoofd werd geslagen. Ik voelde dat ik werd getrapt tegen mijn benen. (…) Ik zag dat de groep wegrende in de richting van de [straatnaam 2] te [plaatsnaam 2] . Ik zag dat mijn broer buiten bewust zijn was. Ik zag dat zijn gezicht helemaal onder het bloed zat en dat zijn oog helemaal dik was. Ik zag dat hij diverse verwondingen in zijn gezicht had en niet aanspreekbaar was. Als gevolg van de mishandeling heb ik het navolgende letsel opgelopen:* Ik heb een gat in mijn hoofd. Deze is gelijmd in het [ziekenhuis] te [plaatsnaam 1] .* Ik heb een zeer been. Mijn kuit is wat dik en beurs. [5]
Uit een geneeskundige verklaring van 26 februari 2017 betreffende [slachtoffer 2] lijkt onder meer het volgende:
Betreft: [slachtoffer 2] . Lichamelijk onderzoek. Aangezicht: Op het achterhoofd links een laceratie wondje van ongeveer 2cm, oppervlakkig. [6]
Aangever [slachtoffer 1] is op 27 februari 2017 aanvullend gehoord door de politie. Bij dit verhoor heeft [slachtoffer 1] onder meer het volgende verklaard:
Toen de taxi bij de groep was aangekomen riepen wij tegen de chauffeur dat hij de
taxi moest stoppen. Daar zijn wij uitgestapt en zijn naar de groep toe gelopen. Ik riep tegen de groep:" Waar is mijn fiets". Op dat moment keerden de gehele groep tegen ons beiden. Ik zag dat de jongens in de groep een dreigende gevechtshouding aannamen. Ik hoorde mensen roep: "Kom dan". Ik zag toen een paar jongens uit de groep een hofje inrennen en dat zij even later terugkwamen met stenen in hun handen. Ik zag dat zij die stenen naar mij en mijn broer toegooiden. Ik zag dat dit met grote kracht gebeurde.
Ik voelde een steen tegen mijn linker bovenbeen aankomen. Toen een steen tegen mijn linker zij en later tegen mijn hoofd. Toen ben ik waarschijnlijk buiten bewustzijn geraakt. Ik weet niets meer daarna [7] .
Uit geneeskundige verklaringen van 26 februari 2017 betreffende [slachtoffer 1] blijkt onder meer het volgende:
26-02-2017 Tijd: 08:44
Aangezicht: meerdere schaafwonden en zwellingen o.a. linker oog, orbita rechts, neus fors gezwollen en meerdere zwellingen links op het voorhoofd. (…)
Mond: mist voortand en snijtand rechts (…)
Extermiteiten: linker onderarm schaafwonden (…)
Conclusie: Contusie aangezicht na mishandeling. [8] (…)
26-02-2017 Tijd: 13:44
Bij de rontgenbespreking de volgende ochtend werd op de CT-cerebrum toch een klein subdurale bloeding links temporaal gezien. [9]
In een proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2017 is onder meer het volgende gerelateerd:
Ik vroeg aan [slachtoffer 2] wat er was gebeurd. Wij hoorden [slachtoffer 2] zeggen: "Wij zijn in elkaar geslagen. Ze hebben ons geslagen met een ijzerstaaf". [10] (…) Wij zagen op het wegdek een afgebroken keu en een geknikte ijzeren staaf. (…) Wij zagen dat de staaf bij 40 centimeter geknikt was. Tevens zagen wij een ijzeren stuk van 20 centimeter welk geheel afgebroken was. [11]
[getuige 3] , een verbalisant die getuige is geweest van het feit, heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2017 onder meer het volgende gerelateerd:
In de nacht van 25 op 26 januari 2016 hoorde ik rond 3:50 uur veel geschreeuw vanaf de [straatnaam 1] . (…) Vanaf het zolderraam had ik zicht op de [straatnaam 1] en de groep jongens. Ik zag dat er een groep jongens ter hoogte van onze achtertuin aan het schreeuwen waren. Ik kon niet verstaan wat er geroepen werd. Ik zag dat de groep uit ongeveer 8-10 jongens bestond. (…) Ik zag dat de jongens elkaar onderling aan het duwen waren en hoorde dat een van de jongens heel hard 'Kom dan' riep. (…) Ik zag dat ten minste 1 van de jongens met een grote steen of iets soortgelijks, gooide. Er werd door ten minste drie jongens hard uitgehaald met de stokken, waarbij zij doelgericht op de andere jongens insloegen. Ik zag dat een van de jongens plat op zijn buik op de grond viel en daar helemaal stil bleef liggen. Ik zag dat tenminste 1 jongen, de jongen die op de grond lag, nog een klap met de stok gaf. De jongen die op de grond lag gaf geen reactie. Ik zag dat twee jongens zich bleven bewegen richting de jongen die op de grond lag en dat er slaande bewegingen werden gemaakt. Ik zag dat er een andere jongen met een wat langere jas voor de jongen die op de grond lag ging staan, hij hield hierbij een hand op zijn hoofd. Op dat moment renden de andere jongens weg. [12] (…) De afgelopen maanden lagen er bij de achtertuin van nummer [.] een aantal grote stenen en een ijzeren, roestige holle staaf. Deze staaf was recht van vorm en was ongeveer 40-50/cm lang. Deze lagen bij de zwarte schutting van de genoemde achtertuin. Zondagochtend zag ik dat de stenen en een ijzeren pijp er niet meer lagen. [13]
Getuige [getuige 2] , taxichauffeur, heeft in een verhoor van 26 februari 2017 onder meer het volgende verklaard:
Bij de [straatnaam 1] stonden twee jongens. (…) Tegen mij werd gezegd dat ik moest gaan rijden in de richting van die groep jongens. Bij de achterste jongen van de groep moest ik stoppen. Onderweg hoorde ik dat een van die twee jongens zei dat die groep een fiets van hun hadden gestolen. [14] (…) Ik zag dat die twee naar de achterste jongen toeliepen. (…) Ik zag gelijk dat een groot gedeelte van die groep op die twee jongens af doken. Ik zag dat er geslagen en geschopt werd. [15]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in een politieverhoor van 27 februari 2017 onder meer het volgende verklaard:
V: Wat was de samenstelling van de groep op het feest ?A: Deze hele groep die hier in [plaatsnaam 3] nu zit(de rechtbank begrijpt: de aangehouden (mede)verdachte(n) [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] en de eveneens aangehouden [getuige 1] )
.
V: Wat was de samenstelling groep bij die vechtpartij ?A: Diezelfde 5 personen, ik was daar ook bij.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in een politieverhoor van 26 februari 2017 onder meer het volgende verklaard:
Ik ging op hun af. (…) Het was onze groep. Ik was voorop en die andere 4 achter mij.
Getuige [getuige 1] heeft in een politieverhoor van 26 februari 2017 onder meer het volgende verklaard:
Ik had een feest geregeld van een vriend. Dit was in [plaatsnaam 2] bij een [.....] . Ik was samen met mijn vrienden die hier(de rechtbank begrijpt: het politiebureau)
nu ook zitten, dit zijn [medeverdachte 1](de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] )
, [verdachte](de rechtbank begrijpt: verdachte)
, [medeverdachte 2](de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] )
, [medeverdachte 3](de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3] )
. (…) Die jongens kwamen aan met de auto. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn terug gaan vechten. [16] (…) Ik zag mensen met voorwerpen in hun handen. Ik hoorde hen schreeuwen. Ik zag hen vechten en heb ook iemand op de grond zien liggen. [17]
In een proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2017 is onder meer het volgende gerelateerd:
Nadat [getuige 1] in ons voertuig stapte hoorde wij hem het volgende verklaren:
Dat hij met vrienden in [plaatsnaam 2] was geweest. (…)
Dat er een auto bij hen stopte.
Dat er meerdere jongens uit de auto stapten en gingen vechten met zijn vrienden. [18]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
De rechtbank acht de verklaringen van aangevers betrouwbaar. Deze verklaringen zijn in lijn met elkaar en vinden op meerdere punten steun in het dossier. Daarbij is van belang dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er bij aangevers letsel is geconstateerd dat past bij de geweldshandelingen die door hen in hun verklaringen zijn beschreven. Ook bieden de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 3] en [getuige 2] op belangrijke punten steun aan de verklaringen van aangevers. Onder meer de geweldshandelingen die [getuige 3] beschrijft zijn overeenstemmend met de geweldshandelingen die aangevers beschrijven. Getuige [getuige 2] heeft in zijn verklaring bevestigd dat het aangevers waren die door leden van de groep werden aangevallen, nadat zij de taxi verlieten. Ook het feit dat er op en nabij de plaats delict een fiets en een ijzeren staaf zijn aangetroffen biedt steun aan de verklaringen van aangevers. Tegenover de betrouwbare verklaringen van aangevers staan de uiteenlopende en wisselende verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten, die elkaar op belangrijke punten tegenspreken en ook (in ieder geval op de cruciale punten) geen ondersteuning vinden in het dossier.
De rechtbank gaat daarom bij de beoordeling van de tenlastelegging uit van de gang van zaken zoals deze door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geschetst. Aan de verklaringen van verdachte, de medeverdachten en getuige [getuige 1] , voor zover deze afwijken van de verklaringen van aangevers, hecht de rechtbank geen geloof.
Openlijke geweldpleging
Juridisch kader
Van het openlijk in vereniging plegen van geweld is sprake indien verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan openlijk gepleegd geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld moet worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Nadat [slachtoffer 1] was bestolen van een fiets is hij samen met zijn broer [slachtoffer 2] in de taxi van getuige [getuige 2] gestapt om verhaal te halen bij de groep die voor de diefstal verantwoordelijk was. Uit het dossier blijkt dat aangevers alvorens in de taxi te stappen nog biljartkeuen hebben gehaald.
De taxi is gestopt bij een groep jongens, waarna aangevers met de biljartkeuen uit de taxi stapten en naar de groep riepen dat zij hun fiets terug wilden. Op dat moment werd er vanuit de groep jongens agressief gereageerd. De groep gooide stenen richting aangevers en heeft hen vervolgens aangevallen door (onder meer en al dan niet met behulp van slagvoorwerpen) te slaan en schoppen tegen de aangevers. [slachtoffer 1] is door het geweld bewusteloos geraakt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft onder meer verklaard dat (alleen) hij en zijn medeverdachten bij de vechtpartij betrokken waren. Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat hij zag dat aangevers aankwamen met de auto en dat hij vervolgens zag dat verdachte en zijn drie medeverdachten met hen gingen vechten. De rechtbank stelt op grond van deze verklaringen vast dat de groep jongens die het in de bewijsmiddelen omschreven openlijke geweld heeft gepleegd, (in ieder geval) bestond uit Medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn drie medeverdachten.
Dat medeverdachte [medeverdachte 1] over zijn betrokkenheid en die van zijn medeverdachten bij de vechtpartij heeft verklaard als onderdeel van een zelfverdedigingsbetoog doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bruikbaarheid voor het bewijs van deze verklaring. De rechtbank gebruikt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] alleen voor zover deze bewijst dat hij en zijn medeverdachten de personen zijn die betrokken waren bij de vechtpartij. Verder bezigt de rechtbank de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] niet voor het bewijs. Er is dan ook geen sprake van het denatureren van zijn verklaring.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte, door met zijn medeverdachten een vechtpartij te initiëren en daaraan vervolgens deel te nemen, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.
Daarmee is het verweer van de verdediging verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 februari 2017 in de gemeente [plaatsnaam 2] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- meermalen (met kracht) met een (ijzeren) pijp/staaf op/tegen het lichaam slaan en
- meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam stompen/slaan en/of schoppen trappen en
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gooien van (een) ste(e)n(en)/kei(en) en
- gooien van (een) ste(e)n(en)/kei(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] ten gevolge waarvan hij (bewusteloos) ten val is gekomen en
- terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag schoppen/trappen tegen het hoofd en/of het lichaam.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft begin 2017 te [plaatsnaam 2] samen met drie anderen op de openbare weg zinloos en aanzienlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij onder andere [slachtoffer 1] in bewusteloze toestand meermaals tegen het hoofd en het lichaam is geschopt. [slachtoffer 1] heeft fors letsel opgelopen en langdurig last ondervonden van het feit. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het algemene welzijn van de gebroeders [achternaam van slachtoffer 1 en 2] , maar bovendien meerdere omwonenden en een nietsvermoedende burger deelgenoot gemaakt van het openlijk geweld. Het plegen van openlijk geweld maakt een onacceptabele inbreuk op de openbare orde en voedt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 6 april 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Artikel 63 Wetboek van strafrecht
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 11 mei 2021 is veroordeeld tot een strafbeschikking voor mishandeling. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk (artikel 63 Wetboek van Strafrecht). In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van dit artikel niet dient te leiden tot strafvermindering nu de rechtbank al tot een fors lagere straf komt gelet op de overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna).
Strafoplegging
Gelet op de ernst van het feit en de hevigheid van het letsel bij (met name) [slachtoffer 1] is toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (schuldverklaring zonder oplegging van straf) ondanks het verstreken tijdsverloop niet passend. De officier van justitie heeft in haar eis van 40 uur taakstraf voorwaardelijk reeds rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn door in strafmatigende zin aanzienlijk af te wijken van het uitgangspunt dat de LOVS-oriëntatiepunten voor het bewezen verklaarde geven, namelijk een taakstraf van 150 uren. De rechtbank kan zich vinden in deze mate van strafvermindering. De rechtbank zal daarom de geëiste voorwaardelijke taakstraf opleggen aan verdachte.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 2.750.-. Dit bedrag bestaat uit € 250,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 12.091,18. Dit bedrag bestaat uit € 7.091,18 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide vorderingen integraal worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vorderingen tot schadevergoeding.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 2.750.-. Dit bedrag bestaat uit € 250,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 12.091,18. Dit bedrag bestaat uit € 7.091,18 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2]
Materiële schade
De gevorderde schadevergoeding voor het betalen van eigen risico ten bedrage van € 250.- is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
Immateriële schade
[slachtoffer 2] heeft als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek, komt [slachtoffer 2] daarom in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van deze schadevergoeding weegt de rechtbank mee dat het letsel van [slachtoffer 2] relatief beperkt is gebleven en dat hij moest toekijken dat zijn broer is mishandeld terwijl deze bewusteloos op de grond lag. Gelet daarop, en gezien de hele context van het feit, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 1.500,- passend.
Conclusie
De schade ter hoogte van in totaal € 1.750,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 17 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 1]
Materiële schade
De gevorderde schadevergoeding voor het betalen van het eigen risico, het maken van tandartskosten en de daarmee verband houdende reiskosten wordt toegewezen nu deze schadeposten voldoende zijn onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding door inkomstenderving wordt ook toegewezen. Gezien de ernst van het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen is het aannemelijk dat hij enkele weken niet heeft kunnen werken. De door de benadeelde partij gegeven berekening voor de inkomstenderving komt de rechtbank aannemelijk voor. Het gevorderde bedrag is laag ingeschat en is bovendien onderbouwd met stukken die onder meer het gehanteerde uurloon bevestigen.
In totaal zal de rechtbank materiële schade ter hoogte van € 6.921,8‬0 toewijzen.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de schadevergoeding voor reparatie van de fiets, nu deze schade in onvoldoende rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde.
Immateriële schade
[slachtoffer 1] heeft als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek, komt [slachtoffer 1] daarom in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van deze schadevergoeding weegt de rechtbank mee dat het letsel van [slachtoffer 1] fors is geweest en dat hij daarvan langdurig hinder heeft ondervonden. Bovendien zal [slachtoffer 1] nooit meer kunnen beschikken over een volledig en gezond gebit en heeft het feit ook psychisch een forse impact gehad. Gelet op het voorgaande, en gezien de hele context van het feit, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 3.500,- passend.
Conclusie
De schade ter hoogte van in totaal € 10.421,80 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.421,80 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 87 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de taakstraf in mindering zal worden gebracht, voor de taakstraf berekend naar de maatstaf van 2 uren per dag;
- bepaalt dat
de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 1 jaarvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 17 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.421,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 87 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en A.J.P. Schotman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2022.
De oudste rechter en de griffier zijns buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2017 in de gemeente Soest openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam 1] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- meermalen (met kracht) met een (ijzeren) pijp/staaf, in ieder geval een dergelijk hard voorwerp, op/tegen het lichaam slaan en/of
- meermalen (met kracht) met een keu en/of een stok, in ieder geval een dergelijk hard voorwerp, op/tegen het lichaam slaan en/of
- meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam stompen/slaan en/of schoppen trappen en/of
- op/tegen het lichaam, in ieder geval in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gooien van (een) ste(e)n(en)/kei(en) en/of
- gooien van (een) ste(e)n(en)/kei(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] ten gevolge waarvan hij (bewusteloos) ten val is gekomen en/of
- terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag schoppen/trappen tegen het hoofd en/of het lichaam;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 april 2017, genummerd PL0900-2017074385, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 222. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 71.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 72.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 75.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 76.
6.Een geneeskundige verklaring d.d. 26 februari 2017, opgemaakt door drs. [A] , arts-assistent chirurgie, p. 78 van proces-verbaal nr. PL0900-2017074385.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 84.
8.Een geneeskundige verklaring d.d. 26 februari 2017, opgemaakt door drs. [A] , arts-assistent chirurgie, p. 91 van proces-verbaal nr. PL0900-2017074385.
9.Een geneeskundige verklaring d.d. 26 februari 2017, opgemaakt door [B] , arts-assistent SEH, p. 92 van proces-verbaal nr. PL0900-2017074385.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 103.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 104.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 148.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 149.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 152.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 153.
16.Proces-verbaal van verhoor (ex-)verdachte [getuige 1] , p. 196.
17.Proces-verbaal van verhoor (ex-)verdachte [getuige 1] , p. 197.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147.