In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van beroepsmatige hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een extreme overschrijding van de redelijke termijn, die volgens hen met meer dan vijf jaar was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank benadrukte dat de vertraging voornamelijk te wijten was aan het stilzitten van het openbaar ministerie en niet aan de verdediging.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de beroepsmatige teelt van hennepplanten en aan diefstal van elektriciteit. De verdachte had samen met anderen in de periode van 1 januari 2012 tot 7 juli 2015 een hennepkwekerij geëxploiteerd en elektriciteit op illegale wijze afgetapt. De rechtbank achtte de rol van de verdachte als medepleger bewezen, gezien zijn actieve betrokkenheid bij de hennepteelt en de illegale elektriciteitsafname.
De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en hield rekening met het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vond de opgelegde straf passend, gezien de ernst van de feiten en de professionaliteit van de hennepteelt. De beslissing werd genomen op 11 juli 2022, waarbij de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk verklaarde in de vervolging van de verdachte.