Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
1) wanneer de belastingplichtige zelf belastingfraude pleegt; of
2) wanneer de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij met zijn aankoop deelnam aan een handeling die deel uitmaakte van btw‑fraude. [13]
ii) in welke schakel(s) van die keten btw-fraude werd gepleegd en wat die btw-fraude inhield; en
iii) dat en op welke gronden geoordeeld moet worden dat die ondernemer wist of had moeten weten dat de btw-fraude plaatsvond in die keten. [15]
“niet (in alle gevallen en volledigheid) de kennis van het exacte voortraject worden toegerekend, wél is duidelijk dat de prijsvorming hem terdege opmerkzaam had moeten maken.”De inspecteur wijst erop dat drie van de vier auto’s aan een Mercedes-dealer worden verkocht, die toegang hebben tot het Yucon-systeem van Mercedes waarmee zij op de hoogte zijn van het totale aanbod en de prijzen van jonge Mercedessen. Aangezien alle vier de voorbeelden uit 2008 stammen, had belanghebbende toen al moeten beseffen dat de handel niet in de haak was. Belanghebbende moet weten dat de inkoopprijzen en de behaalde marges bij de auto’s in de voorbeelden niet reëel zijn, temeer omdat belanghebbende weet dat er nog één schakel tussen belanghebbende en de Duitse leverancier zit.
- De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt – met concrete stellingen en concrete verwijzingen ter onderbouwing – dat belanghebbende wist van de schakels voorafgaand aan [persoon 2] . Mede gelet daarop heeft de inspecteur ook niet aannemelijk gemaakt, ook niet bij de vier voorbeelden, dat belanghebbende wist of ‘had moeten weten’ van de ‘prijsval’ in het traject voorafgaand aan [persoon 2] .
- Dat neemt niet weg dat indien de inkoopprijzen stelselmatig, althans meer dan incidenteel, lucratief zijn (‘lucratieve prijzen’), dat een zwaarwegende factor kan zijn die kan bijdragen aan bewijs voor ‘had moeten weten’. Dat in dit geval stelselmatig, althans meer dan incidenteel, sprake is van lucratieve prijzen is echter niet aannemelijk gemaakt. De enkele onderbouwing met vier voorbeelden is daarvoor onvoldoende, nog ervan afgezien dat voor deze vier voorbeelden niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van ‘lucratieve prijzen’.
- Om met het laatste te beginnen het volgende. Aan de inspecteur kan worden toegegeven dat de marges die belanghebbende heeft behaald met de auto’s in de vier voorbeelden op het eerste oog de indruk wekken relatief hoog te zijn, maar dat is – zonder voldoende nadere concrete onderbouwing, die ontbreekt – nog onvoldoende om, tegenover de betwisting door belanghebbende, aannemelijk te maken dat sprake is van (te) lucratieve inkoopprijzen. Dat de marges als zodanig veel te hoog zijn, is niet nader onderbouwd. De inspecteur heeft de stelling over lucratieve prijzen ook niet nader onderbouwd met gegevens uit het door hem genoemde Yucon-systeem. Een algemene verwijzing naar dat Yucon-systeem is onvoldoende.
- Wat betreft de overweging dat de vier voorbeelden onvoldoende zijn, het volgende. Denkbaar is dat indien stelselmatig hoge marges worden behaald, dit een aanwijzing is dat belanghebbende had moeten weten dat de inkoopprijzen bij [persoon 2] te lucratief zijn. Vier voorbeelden zijn onvoldoende als bewijs voor stelselmatig hoge marges. Mogelijk dat de inspecteur met zijn verwijzing in het verweerschrift naar bijlage 34, onderdelen l en n, de stelselmatigheid heeft bedoeld te stellen en te onderbouwen. Gelet op wat in 4.1.6 is overwogen ziet de rechtbank het echter niet als haar taak om uit die bijlage-onderdelen te reconstrueren dan wel na te gaan wat de marges bij elk van de transacties zijn, laat staan eigenstandig (veronderstelde) stellingnamen te beoordelen over de vraag of voor die gevallen een marge ‘te hoog’ is c.q. de desbetreffende inkoopprijs ‘te lucratief’ is. Het ligt op de weg van de inspecteur om dergelijke stellingen, voldoende onderbouwd, in te nemen.
- Al wat de inspecteur overigens heeft aangevoerd is te algemeen (te weinig concreet), te indirect dan wel onvoldoende concreet onderbouwd om – ook in onderlinge samenhang bezien – op grond daarvan aannemelijk te achten dat belanghebbende ‘had moeten weten’.
- Daarbij verdient opmerking dat de door de inspecteur aangevoerde omstandigheid dat een relatief hoog percentage van de binnenlandse inkopen door belanghebbende afkomstig blijkt te zijn van afnemers die betrokken zijn bij btw-fraude, als zodanig niet kan bijdragen aan bewijs van ‘had moeten weten’. Overigens heeft belanghebbende gemotiveerd lagere percentages aangevoerd,
- Belanghebbende nam in de ‘keten’ – voor zover daarvan kan worden gesproken – de plaats in van degene die de door [bedrijf 2] wel in rekening gebrachte, maar niet op aangifte voldane, omzetbelasting als voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
- Het is niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende had moeten weten dat btw-fraude bij [bedrijf 2] plaatsvond. Dat is echter ook niet nodig; niet vereist is dat belanghebbende had moeten weten wáár in de keten de btw-fraude plaatsvond. In een geval als hier moet aannemelijk zijn gemaakt dat belanghebbende had moeten weten dát (in een schakel) in de keten vóór hem btw-fraude plaatsvond. Dat is hier aannemelijk. Zwaarwegend is dat belanghebbende de auto op 18 november 2009 nog heeft ingekocht voor € 80.000 (met toepassing van het 0%-tarief wegens intracommunautaire levering) en drie maanden later dezelfde auto wederom inkoopt voor € 67.226,89 (exclusief omzetbelasting), dus ruim € 12.000 minder. Belanghebbende heeft daarvoor geen verklaring gegeven. Belanghebbende heeft wel aangevoerd dat de tweede inkoopprijs dezelfde was,
5.Schadevergoeding
6.Proceskosten
7.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: