In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft de periode van 9 februari 2016 tot en met 8 mei 2016. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, waarop de inspecteur uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ten dele gegrond verklaard, maar belanghebbende is het niet eens met de uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de procedure heeft belanghebbende diverse verzoeken ingediend, waaronder een verzoek om wraking van de behandelend raadsheren en een verzoek om uitstel van de zitting. Het hof heeft deze verzoeken afgewezen. De zitting vond plaats op 12 november 2020, waar belanghebbende werd bijgestaan door een gemachtigde. De inspecteur heeft tijdens de zitting documenten overgelegd die betrekking hebben op de kostenvergoedingen die door de rechtbank zijn uitgesproken.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van schending van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel, omdat de situatie niet grensoverschrijdend is. Ook zijn de verzoeken van belanghebbende om rentevergoeding over de naheffingsaanslag, de boete en het griffierecht afgewezen. Het hof heeft uiteindelijk het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.