In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk strafontslag van eiseres, die als ambtenaar werkzaam was bij de gemeente Rotterdam. Eiseres heeft erkend dat zij op vijf dagen boodschappen heeft meegenomen zonder daarvoor te betalen, wat door de rechtbank is gekwalificeerd als plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat het niet aannemelijk is dat eiseres zich niet bewust was van het feit dat zij slechts een klein bedrag voor een volle boodschappenkar had afgerekend. Eiseres heeft niet kunnen onderbouwen dat haar situatie ten tijde van het plichtsverzuim zo was dat het haar niet kon worden toegerekend. De rechtbank concludeert dat het onvoorwaardelijk strafontslag evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim, ondanks de persoonlijke en financiële omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd. De rechtbank wijst erop dat de beslissing van de officier van justitie om de strafbeschikking in te trekken en de minister van Rechtsbescherming om de opsporingsbevoegdheid van eiseres niet te laten vervallen, niet van invloed zijn op de zelfstandige bevoegdheid van verweerder om een disciplinaire straf op te leggen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.