Uitspraak
18.952 AW
mr. Bothe-Tsoutsanis. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Blanken.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, werkzaam bij de gemeente Vlissingen, was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Het college van burgemeester en wethouders had haar op 21 februari 2017 ongevraagd ontslag opgelegd, omdat zij een collegebesluit had nagemaakt en dit voor echt had laten doorgaan. Appellante had haar zienswijze naar voren gebracht, maar het college achtte de gedragingen toerekenbaar en de straf niet onevenredig.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante de verweten gedragingen heeft begaan en dat deze plichtsverzuim opleveren. De centrale vraag was of het plichtsverzuim toerekenbaar was en of de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Appellante voerde aan dat zij door een burn-out niet in staat was om de ontoelaatbaarheid van haar gedrag in te zien. De Raad oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar plichtsverzuim niet of verminderd toerekenbaar was. De straf van ongevraagd ontslag werd als passend beoordeeld, gezien de verantwoordelijkheden van een ambtenaar en het vertrouwen dat het college in haar had gesteld.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de aangevallen uitspraak.