ECLI:NL:CRVB:2018:2116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
17/7633 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ongevraagd ontslag wegens plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2009 in dienst was bij de gemeente Venlo, kreeg in 2016 een disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd vanwege plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was gebaseerd op het feit dat appellant tijdens een woningontruiming op 29 augustus 2016 een afstandsbediening voor een televisie in zijn broekzak had gestopt, wat door de politie werd opgemerkt. Het college had eerder al disciplinaire straffen opgelegd, waaronder een schriftelijke berisping en een vermindering van salaris, en had appellant gewaarschuwd dat dergelijk gedrag niet werd getolereerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen, gezien de eerdere waarschuwingen en de ernst van het plichtsverzuim. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak benadrukt de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan ambtenaren met opsporingsbevoegdheid worden gesteld.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
19 oktober 2017, 17/1305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.M. Menting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.E.J.M. Vehns-Janssen en M.J.J. Timmermans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 2009 in dienst bij de gemeente Venlo als [naam functie] ([functie]). Bij besluit van
20 december 2011 heeft het college appellant de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd vanwege zijn handelwijze op 16 juli 2011 bij het milieustation. Dit besluit staat in rechte vast. Bij besluit van 8 maart 2016 heeft het college appellant de disciplinaire straf van vermindering van salaris voor de duur van een jaar opgelegd vanwege het raadplegen van informatiesystemen/-kanalen voor een niet zakelijk doel. Ook dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het college appellant met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend tot 22 september 2016 wegens een voorval tijdens de ontruiming van een woning op 29 augustus 2016. Dit verlof is verlengd tot 29 september 2016.
1.3.
Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellant zijn zienswijze hierover naar voren had gebracht, heeft het college appellant bij besluit van
8 november 2016 op grond van artikel 8:13 in verbinding met de artikelen 15:1 en 16:1:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo (AGV) de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag per 10 november 2016 opgelegd. Hieraan is als plichtsverzuim ten grondslag gelegd dat appellant tijdens een woningontruiming op 29 augustus 2016 een afstandsbediening voor een televisie in zijn broekzak heeft gestopt. Gelet op de verklaring van appellant hierover heeft het college de overtuiging dat appellant voornemens was deze afstandsbediening mee naar huis te nemen, wat door ingrijpen van de ter plekke aanwezige politiefunctionaris niet is gebeurd. Met betrekking tot de zwaarte van de straf stelt het college dat appellant bij besluit van 8 maart 2016 uitdrukkelijk is gewaarschuwd. Ook zijn tijdens teambijeenkomsten medewerkers gewaarschuwd dat niet integer gedrag onacceptabel is en niet wordt getolereerd.
1.4.
Bij besluit van 28 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 november 2016
,in afwijking van het advies van de bezwarencommissie personele aangelegenheden van de gemeente [woonplaats]
,ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 15:1 van de AGV is de ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.1.2.
Ingevolge artikel 16:1:1 van de AGV kan de ambtenaar die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets wat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 8:13 van de AGV kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Wel is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, volgens deze vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.3.
Appellant heeft niet betwist dat hij de afstandsbediening tijdens de woningontruiming van de grond heeft gepakt en in zijn broekzak heeft gestopt. Appellant heeft wel bestreden dat hij de intentie had om de afstandsbediening mee naar huis te nemen en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De Raad volgt appellant hierin niet. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2017 heeft appellant, na daartoe te zijn aangesproken door politiefunctionaris VdZ, de afstandsbediening uit zijn broekzak gehaald. Hij had deze afstandsbediening daarvoor van de grond opgeraapt. Appellant heeft op dat moment (ongevraagd) tegen VdZ gezegd: “ze zeiden dat alles gestort zou worden”. Verder blijkt uit een gespreksverslag van 30 augustus 2016 dat appellant tegen teamleider T heeft verklaard dat hij de afstandsbediening meenam, omdat hij een televisie van een collega had gekregen zonder afstandsbediening. In dat gesprek heeft appellant, zoals blijkt uit het verslag, verder gezegd dat hij iemand is die niet steelt maar die alles hergebruikt. De Raad is van oordeel dat op basis van de handelwijze van appellant en zijn uitlatingen tijdens de woningontruiming, zoals die blijken uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2017 enerzijds en zijn verklaring in het gesprek met teamleider T anderzijds, in voldoende mate is komen vast te staan dat hij de intentie had om de afstandsbediening mee te nemen voor privédoeleinden. Dit was op grond van het protocol “Werkwijze BOA tijdens ontruiming” (protocol) niet toegestaan, ook als de afstandsbediening zou zijn bestemd om afgevoerd te worden naar het milieustation. Appellant heeft aldus gedaan wat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten, zodat sprake is van plichtsverzuim. Dat appellant de afstandsbediening heeft opgepakt om bij de ontruiming te helpen heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij dit heeft gedaan omdat de BOA volgens het protocol ter plaatse met de deurwaarder beoordeelt of de inboedel moet worden opgeslagen of afgevoerd en bij twijfel hierover beslist. Uit de gedingstukken blijkt namelijk dat al was besloten dat alle spullen naar de stort moesten en dat appellant dit ook wist. Nu niet gebleken is dat het plichtsverzuim appellant niet kan worden toegerekend, was het college bevoegd hem daarvoor een disciplinaire straf op te leggen.
4.4.
Evenals de rechtbank acht de Raad het strafontslag niet onevenredig. Hierbij kent hij met name betekenis toe aan de in 2016 aan appellant opgelegde disciplinaire straf en aan de teambijeenkomsten waarbij stilgestaan is bij dit voorval en bij de integriteitsnormen die bij zijn functie behoorden. Appellant had dan ook te gelden als een gewaarschuwd man. Het plichtsverzuim moet onder deze omstandigheden worden aangemerkt als doorgaand normoverschrijdend gedrag. Verder mogen aan appellant, een ambtenaar met opsporingsbevoegdheid, hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld. Het college moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat de eigen BOA’s de regels bij woningontruiming niet overtreden.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H. Lagas en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.V. van Donk

JL