ECLI:NL:RBROT:2021:742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/6450, ROT 19/6451, ROT 19/6452, ROT 19/6453, ROT 19/6455 en ROT 19/6456
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van boetes opgelegd aan pluimveehouderij wegens vangletsel bij dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pluimveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De rechtbank beoordeelt de opgelegde boetes van € 4.500,- voor overtredingen van de Wet dieren, waarbij de NVWA zes boetes had opgelegd wegens vangletsel bij kuikens. De rechtbank oordeelt dat uit twee van de rapporten van bevindingen niet eenduidig blijkt dat de toezichthouder alleen donkerrode tot paarse bloedingen heeft geteld, wat noodzakelijk is voor de geldigheid van de boetes. Hierdoor worden de boetes in de zaken ROT 19/6450 en ROT 19/6455 herroepen. Voor de overige vier boetes (ROT 19/6451, ROT 19/6452, ROT 19/6453 en ROT 19/6456) oordeelt de rechtbank dat de NVWA voldoende bewijs heeft geleverd dat de overtredingen zijn begaan. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten in de herroepen zaken en verklaart de beroepen in de andere zaken ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/6450, ROT 19/6451, ROT 19/6452, ROT 19/6453, ROT 19/6455 en ROT 19/6456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluiten van 29 maart 2019, 12 april 2019, 3 mei 2019 en 12 juli 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres zes maal een boete opgelegd van € 4.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluiten van 22 november 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , vennoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres zes maal een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d. van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft de zes boetes in boetezaken 201804334, 201901482, 201805434,
201901463, 201805290, 201804487 gebaseerd op zes rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
2.1.
In het rapport van bevindingen van 27 juli 2018 (boetezaak 201804334) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 27 juli 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 11:00 in de panklaar-afdeling voor de postmortem-keuring. Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit stal 1 van [eiseres] Bij controle van de aanvoergegevens bleek dat de kuikens die op dat moment werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Tijdens de PM-screening van 333 karkassen zag ik 18 kuikens met ernstige, donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm op voornamelijk de vleugels, maar ook op de borst. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg. Dat er door een vangploeg was gevangen bleek mij uit de transportlijst pluimvee (zie bijlage). De grenswaarde welke de NVWA stelt voor vangletsel is <2%.
Ik heb van dit koppel een letseltelling uitgevoerd, waarbij ik specifiek op letsel heb gelet, vanaf een locatie waar dit goed te beoordelen is. In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. Ik telde respectievelijk 12 (11:05 uur) en 7 (11:15 uur) dieren met letsel. Bij een bandsnelheid van 8000 dieren per uur zag ik dus 267 dieren langskomen en kwam ik op een gemiddelde score van 3,56% letsel, bestaande uit: fracturen (breuken), luxaties (ontwrichtingen), donkerrode tot paarse bloedingen > 3 cm en kneuzingen van voornamelijk de vleugels, maar ook donkerrode tot paarse bloedingen > 3 cm van de borst (zie foto’s in de bijlage). Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA. Dit letsel heeft ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, ernstige pijn en stress hebben ervaren.
2.2.
In het rapport van bevindingen van 19 februari 2019 (boetezaak 201901482) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 15 februari 2019 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 07:50 uur vlak voor de eerste overhanger in de panklaarafdeling. Ik zag dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig letsel hadden. Deze varieerden van bloeduitstortingen tot luxatie in het schoudergewricht en/of gesloten/open fracturen van vleugels. Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts mag gesteld worden dat een bloeding ontstaat als gevolg van een beschadiging van een bloedvat (schade aan weke delen, zogenoemd: weefselschade). Hierdoor treedt bloed buiten het vat, wat, indien het een bloedvat is wat zich rechtstreeks onder de huid bevindt, zichtbaar is onder de huid. Ik weet uit mijn ervaring als dierenarts dat deze verwondingen niet recent zijn ontstaan, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood tot paars bloed in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren zijn ontstaan door het
ruw vangen van de dieren op stal. Er was mij door de chef panklaar, de heer [naam] , vertelt dat dit koppel kuikens afkomstig was van mester [eiseres] en deze uit stal 1 kwamen. Ik heb hierop zelf de bandsnelheid afgelezen op het schermpje in de machinekamer. Toen ik in de machinekamer was heb ik tevens op het formulier met daarop de planning gekeken welk koppel er op dat moment werd geslacht, er stond op dat moment een kruisje voor het genoemde koppel wat betekent dat dit koppel op dat moment werd
geslacht. Deze bevindingen waren voor mij aanleiding om vangletseltelling te verrichten. Ik
heb deze telling uitgevoerd aan de lijn voor de uithaler. Hier is goed licht en de kuikens hangen hier mooi stil. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA: Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: registratieformulier en toelichting letseltelling pluimveeslachthuis.
Tijdens de eerste telling om 07:56 uur heb ik 2 minuten geteld. In deze 2 minuten zijn er 368 ((11040/60)x2) karkassen van boven genoemde koppel gepasseerd. Ik telde bij 8 karkassen bloedingen, welke donker rood tot paars van kleur waren en minimaal 3 centimeter in lengte waren. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
Van deze bloedingen bevonden zich er 7 aan de vleugels en 1 op de borst. 8 bloedingen bij 368 karkassen is 2,17% vangletsel. (bron: Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: registratieformulier en toelichting letseltelling pluimveeslachthuis). Tijdens de tweede telling om 08:15 uur heb ik 2 minuten geteld. In deze 2 minuten zijn er 368 ((11040/60)x2) karkassen van boven genoemde koppel gepasseerd. Ik telde bij 9 karkassen bloedingen, welke donker rood tot paars van kleur waren en minimaal 3 centimeter in lengte waren. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal. Van deze bloedingen bevonden zich er 8 aan de vleugels en 1 op de borst. 9 bloedingen bij 368 karkassen is 2,45% vangletsel. (bron: Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: registratieformulier en toelichting letseltelling pluimveeslachthuis).
Het gemiddelde percentage vangletsel is 17/736 * 100% = 2,31%. Dit is boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%. Tijdens het vangen zijn de werkzaamheden niet zodanig uitgevoerd dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.
2.3.
In het rapport van bevindingen van 24 oktober 2018 (boetezaak 201805434) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 20 september 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaar van pluimveeslachterij [naam] , waar op dat ogenblik kuikens geslacht werden die afkomstig waren uit stal 1 van pluimveehouder [eiseres] met adres [adres] en met KvK-nummer [nummer] . Als deel van de koppelcontrole aan het begin van ieder nieuw koppel wordt het aangeboden koppel gescreend voor dierenwelzijn. Daarbij zag ik dat opvallend
veel kuikens in dit koppel tekenen van vangletsels vertoonden, waarop ik voor dit koppel een gestandaardiseerde letseltelling uitgevoerd heb. Bij controle van de door het slachthuis vermelde gegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Bij het slachthuis is de naam van de vangploeg opgevraagd en dat bleek de eigen vangploeg van [eiseres] (KvK [nummer] ) te zijn.
In totaal heb ik van het bovengenoemde koppel, dat bestond uit 9.302 levend aangevoerde en 4 dood aangevoerde kuikens, twee tellingscontroles van telkens 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. De eerste telling om 6.31 uur leverde een resultaat van 7 duidelijk herkenbare letsels op. Bij de tweede telling, om 6.55 uur, telde ik 7 duidelijke letsels. Bij een bandsnelheid van 7.500 dieren per uur (125 kuikens per minuut) zag ik dus tweemaal 250 slachtkuikens voorbijkomen. Gedurende mijn gestandaardiseerde telling - uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL- 030 NVWA - heb ik vastgesteld dat gemiddeld 2,80% van de kuikens in dit koppel duidelijk vangletsel vertoonden. Deze letsels bestonden uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen, 3 cm en groter, van de vleugels en de borstkas. De bloedingen waren roodpaars van kleur. Hieruit is te concluderen dat de letsels al verschillende uren aanwezig waren en dat zij tijdens het vangen van de dieren zijn ontstaan. Dit heeft bij deze dieren ernstig lijden veroorzaakt. Het is duidelijk dat de vangploeg haar werkzaamheden niet op zodanige wijze uitgevoerd heeft dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd.
2.4.
In het rapport van bevindingen van 22 februari 2019 (boetezaak 201901463) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 18 februari 2019 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 11:15 uur in de panklaarafdeling van slachterij Pluimveeverwerking [naam] om een nieuwe koppel kuikens te beoordelen. Ik zag op de aanvoerpapieren van de vrachtauto dat het om de kuikens van mester [eiseres] ” uit stal 1 ging. Tijdens deze inspectie viel het hoge aantal vleugelletsel op waarop ik besloot een vleugelletseltelling uit te voeren.
Ik heb geteld volgens de instructies van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimvee-slachthuis.
Ik zag om 11:20 uur tijdens de eerste 2-minutentelling van het koppel kuikens uit stal 1
van mester [eiseres] bij 10 van de karkassen een vangletsel aan poot of vleugel, bestaande uit een open luxatie van de elleboog, open of gesloten breuk aan de vleugel, of fors letsel aan één van de poten. Ik zag bij alle letsels bloedingen van 3 cm of meer (zie foto’s in bijlage 1). De bloedingen waren donkerrood tot paars van kleur. Bij een bandsnelheid van 9000 per uur zag ik dus 300 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 3,33 % vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
Ik zag om 11:40 uur tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten van het koppel kuikens uit stal 1 van mester [eiseres] 9 karkassen met een vangletsel van de vleugel, bestaande uit een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht en/of een breuk van het bot in de bovenarm. Tevens een forse onderhuidse bloeding op het karkas. De letsels waren vergezeld met een bloeding rondom het letsel over een lengte van minimaal 3 centimeter (zie foto’s in bijlage 1). De bloedingen waren donkerrood tot paars van kleur. Bij een bandsnelheid van 9000 per uur zag ik dus 300 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 3.00 % vangletsel.
Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal. In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 3,17 % vangletsels bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen, sommigen vergezeld met luxaties en of fracturen. Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel.
2.5.
In het rapport van bevindingen van 19 september 2018 (boetezaak 201805290) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 14 september 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 13:00 in de panklaar-afdeling voor de postmortem-keuring. Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM screening van de kuikens afkomstig uit stal 1 van [eiseres] . Bij controle van de aanvoergegevens bleek dat de kuikens die op dat moment werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren.
Tijdens de PM-screening van 333 karkassen zag ik 14 kuikens met ernstige, donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm op voornamelijk de vleugels, maar ook op de borst. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg. Dat er door een vangploeg was gevangen bleek mij uit de transportlijst pluimvee (zie bijlage). De grenswaarde welke de NVWA stelt voor vangletsel is <2%.
Ik heb van dit koppel een letseltelling uitgevoerd, waarbij ik specifiek op letsel heb gelet, vanaf een locatie waar dit goed te beoordelen is. In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. Ik telde respectievelijk 11 (13.05 uur) en 8 (13.20 uur) dieren met letsel. Bij een bandsnelheid van 8200 dieren per uur zag ik dus 273 dieren langskomen en kwam ik op een gemiddelde score van 3,48% letsel,
bestaande uit: fracturen (breuken), luxaties (ontwrichtingen), bloedingen > 3 cm en kneuzingen van voornamelijk de vleugels, maar ook bloedingen > 3 cm van de borst (zie foto’s in de bijlage). Deze bloedingen waren donkerrood tot paars van kleur. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA. Dit letsel heeft ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, ernstige pijn en stress hebben ervaren.
2.6.
In het rapport van bevindingen van 7 augustus 2018 (boetezaak 201804487) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 7 augustus 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 5:15 uur op de plaats waar de kuikens in de panklaarruimte binnenkomen. Ik zag daar tijdens de postmortemkeuring van stal 1 van “ [eiseres] ” dat er veel karkassen ernstig letsel vertoonden variërend van bloeduitstortingen tot luxatie in het schoudergewricht en/of gesloten/open fracturen van vleugels waarbij ik de botjes zag uitsteken. Bij controle van de door het slachthuis op het keurbordes vermelde gegevens, bleek dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk afkomstig waren van dit koppel. Vervolgens ben ik bij het water (verdovings)bad gaan kijken en zag na dit waterbad kuikens van bovengenoemd koppel met overduidelijk slap naar beneden hangende vleugels (wat door luxaties en fracturen van schoudergewricht kwam). Gedurende 2 minuten telde ik 37 slap hangende vleugels. Bij een bandsnelheid van 13.500 kuikens per uur betekent dit 8,2 % letsels.
Doordat ik veel dieren met letsel zag, besloot ik een vangletselcontrole uit te voeren. In totaal heb ik van bovengenoemd koppel twee vangletseltellingen in de panklaar uitgevoerd (om 5.15 uur en 6.30 uur). Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis. Ik telde bij de eerste telling 31 en bij de tweede telling 21 letsels. De letsels bestonden uit bloedingen groter dan 3 cm oppervlakte met luxaties en fracturen van vleugels. Ik weet uit mijn ervaring als dierenarts dat deze verwondingen niet recent zijn ontstaan, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood tot paars bloed in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan zijn door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg. Bij een bandsnelheid van 13.500 dieren per uur, zag ik dus tweemaal 450 kuikens voorbijkomen en kwam ik op een score van respectievelijk 6,88 % en 4,66 %, met een gemiddelde van 5,77 %. Dit percentage is ruim boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%.
Deze fysieke afwijkingen hebben het welzijn van de vleeskuikens ernstig geschaad. Het vangen van de kuikens is in de stal handmatig gebeurd door de vangploeg Rombouts.
3. Eiseres voert aan dat de NVWA niet bij het vangen op het bedrijf aanwezig is geweest en dat niet pas aan de slachtlijn kan worden vastgesteld dat sprake is van vangletsel.
Eiseres doet alles wat mogelijk is om netjes en zorgvuldig te laden. Zij heeft een etagestal waarbij de kippen feitelijk niet worden gevangen maar in kratten worden gezet via een laadplateau. Een diervriendelijker manier van laden is er niet. Ondanks herhaalde uitnodigingen weigert de NVWA bij het vangen op het bedrijf van eiseres te komen kijken. Eiseres heeft daarom zelf een deskundige ingeschakeld. Zij heeft bij de hoorzitting verwezen naar het Bezoekrapport van Ventomatic Group, een Visiterapport van Poultry Vets en een slachtrapport. Als er sprake is van letsel, dan is dat verderop in het traject, bij het transport of het slachten ontstaan; daar heeft eiseres geen invloed op en daarvoor kan zij niet verantwoordelijk worden gehouden. Verweerder ziet in het rapport van Wageningen University & Research (WUR) ten onrechte rechtvaardiging voor de boetebesluiten. Het rapport stelt namelijk nadrukkelijk dat het slechts een eerste indicatie is en dat nader onderzoek noodzakelijk is. Ook geeft de WUR in het rapport aan dat in alle procesketens letsel kan ontstaan. Daarnaast verwijst verweerder naar een tabel over de kleur van bloedingen (“Bremmer en Johnston 1996”) uit een boek (Poultry Meat Hygiene and Inspection, Welfare of Poultry at Slaughter) zonder dat het gehele boek daarbij wordt betrokken. Zo valt in het boek ook te lezen dat op letsel moet worden gecontroleerd voordat de kuikens zijn geplukt. Voorts is de letseltelling door de toezichthouders empirisch geen betrouwbare steekproef; er zou voor de gehele stal elk uur 2 x 2 minuten een controle moeten worden gedaan. Eiseres wijst op een memo van prof. H. Elffers waarin hij betoogt dat de NVWA in vijf van de zes zaken geen grond heeft om te stellen dat de norm van 2 % is overschreden. Daarnaast is de door de NVWA gehanteerde norm van 2 % nergens op gebaseerd en ook nergens vastgelegd. In het Interventiebeleid Diertransport staat niets over deze norm. Overigens volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:1673) dat verweerder ook een norm van 5 % hanteert. Daarom had verweerder moeten volstaan met een waarschuwing. De boetes van € 4.500,- zijn niet proportioneel, aldus eiseres.
4.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is beschreven in de rapporten van bevindingen. In de rapporten is beschreven dat de toezichthouders bij een inspectie van de kuikens van eiseres zagen dat ze veel letsel hadden waarop een letseltelling is uitgevoerd. Ook is in de rapporten beschreven welk letsel en welke kleur en/of grootte de toezichthouders hebben gezien en geteld. Verder is in de rapporten verwezen naar de Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA. Dit betreft de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis). Uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen mogen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter, die donkerrood zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld mogen worden bij de letseltelling.
4.3.
Ter zitting is gesproken over andere zaken waarin verweerder het boetebesluit heeft herroepen omdat uit het rapport van bevindingen onvoldoende duidelijk bleek dat alleen donkerrode bloedingen door de toezichthouder waren geteld. In dat verband heeft de gemachtigde van eiseres in een zaak van een andere pluimveehouder op dezelfde zitting een besluit van verweerder overgelegd waarin de boete voor vangletsel om die reden was herroepen. Hierop heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting gereageerd en aangegeven dat verweerder, mede naar aanleiding van uitspraken van deze rechtbank over vangletsel in het afgelopen jaar, kritischer is gaan kijken naar het bewijs in de rapporten van bevindingen, met name of uit de rapporten en bijlagen voldoende duidelijk blijkt dat alleen donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter zijn geteld, zoals in de Toelichting vangletseltelling is voorgeschreven.
Boetezaken 201804334 en 201805290
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit twee van de rapporten van bevindingen in deze zaken van eiseres niet eenduidig dat de toezichthouder bij de letseltelling alleen donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter heeft geteld. In het rapport van bevindingen van 27 juli 2018 (genoemd onder 2.1) staat namelijk dat de toezichthouder uitkwam op een score van 3,56% letsel, bestaande uit: fracturen (breuken), luxaties (ontwrichtingen), donkerrode tot paarse bloedingen > 3 cm en kneuzingen van voornamelijk de vleugels, maar ook donkerrode tot paarse bloedingen > 3 cm van de borst. En ook in het rapport van bevindingen van 19 september 2018 (genoemd onder 2.5) gebruikt de toezichthouder eenzelfde tekst. Daarmee geeft de toezichthouder blijkens de tekst een opsomming van het letsel dat hij heeft geteld, waaronder donkerrode tot paarse bloedingen maar ook bijvoorbeeld fracturen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat altijd alleen bloedingen worden geteld en dat de genoemde fracturen en luxaties dus ook bloedingen bevatten. Dit volgt echter niet duidelijk uit het rapport van bevindingen; uit de tekst daarin blijkt niet zonder twijfel dat de score van 3,56 % letsel alleen donkerrode (tot paarse) bloedingen van meer dan 3 centimeter betreft. Verweerder heeft kennelijk in een aantal andere boetezaken van andere pluimveehouders wel besloten om de boete in te trekken omdat uit dat betreffende rapport niet duidelijk bleek dat alleen donkerrode bloedingen waren geteld. De rechtbank ziet in die zin geen verschil met de rapporten van 27 juli 2018 en 19 september 2018 waaruit ook niet eenduidig blijkt dat bij de letseltelling alleen donkerrode bloedingen zijn geteld. De rechtbank concludeert dat verweerder de rapporten van 27 juli 2018 en 19 september 2019 niet aan de boetebesluiten ten grondslag heeft mogen leggen omdat uit die rapporten niet onmiskenbaar duidelijk blijkt dat bij de letseltelling alleen donkerrode bloedingen zijn geteld, zodat in die zaken niet is komen vast te staan dat is voldaan aan de voorwaarden om een boete voor vangletsel op te leggen. Dit betekent dat de boetes in boetezaken 201804334 en 201805290 ten onrechte zijn opgelegd. De juridische gevolgen daarvan in deze procedures zal de rechtbank hierna vanaf 7.1 bespreken, maar eerst zal de rechtbank de andere boetezaken bespreken.
Boetezaken 201901482, 201805434, 201901463 en 201804487
4.5.
Ten aanzien van de andere vier rapporten van bevindingen genoemd onder 2.2, 2.3, 2.4 en 2.6 (boetezaken 201901482, 201805434, 201901463 en 201804487) is de rechtbank van oordeel dat daaruit wel voldoende duidelijk blijkt dat de toezichthouder bij de letseltelling alleen donkerrode tot paarse bloedingen heeft geteld van meer dan 3 centimeter. De tekst in die rapporten biedt geen twijfel dat de telling door de toezichthouder is gedaan zoals is voorgeschreven in de Toelichting vangletseltelling. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder op basis van die telling van bepaald letsel heeft mogen concluderen dat sprake was van vangletsel.
4.6.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2811) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. Gelet op de toelichting en onderbouwing van het beleid die in die zaken van de zijde van verweerder is gegeven zag de rechtbank geen aanleiding om haar uitspraak van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:392), waarnaar eiseres heeft verwezen, te volgen. In de uitspraken van 3 april 2020 is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Ook in de zaken van eiseres heeft verweerder een dergelijke toelichting gegeven in de bestreden besluiten, de verweerschriften en ter zitting. Ten aanzien van het transport is toegelicht dat letsel dat daarbij zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit dan een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de laadbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport. Ten aanzien van de slachterij heeft verweerder toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. Als er wel letsel ontstaat op het slachthuis heeft dit onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en het heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Ook is er tussen het kantelen en het doorsnijden van de bloedvaten met het dodermes onvoldoende tijd voor een bloeding om zich tot meer dan 3 centimeter grootte te ontwikkelen.
4.7.
Voorts overweegt de rechtbank, zoals zij ook in de uitspraken van 3 april 2020 heeft gedaan, dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder er niet van uitgaat dat een donkerrode-paarse bloeding pas ontstaat na 12 uur maar dat sprake is van een glijdende schaal waarbij een (licht) rode kleur wijst op een verse bloeding terwijl in de 12 uur na het ontstaan de bloeding verandert naar een donkerrode tot paarse kleur. Daarnaast is van belang dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel. De toezichthouder ter zitting heeft bovendien toegelicht dat de karkassen worden gecontroleerd op een plek waar veel licht is en waar de karkassen stil aan de slachtlijn hangen. De toezichthouders controleren op basis van hetzelfde werkprotocol en zijn getraind om vangletsel te beoordelen. Ook is toegelicht dat steekproeven plaatsvinden waarbij door een tweede toezichthoudend dierenarts ook het letsel wordt geteld en daaruit blijkt steeds dat het getelde letsel bij beide toezichthouders nagenoeg overeenkomt.
4.8.
Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de rapporten in boetezaken 201901482, 201805434, 201901463 en 201804487 duidelijk dat de toezichthouder donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter heeft geteld en de rechtbank acht gelet op het voorgaande voldoende vaststaand dat dit letsel bij het vangen en niet nadien bij het transport of op de slachterij is ontstaan. In de door eiseres overgelegde stukken ziet de rechtbank ook geen aanleiding om anders te oordelen. Het bezoekrapport en visiterapport weerspreken niet dat bij het vangen letsel kan ontstaan. Daarnaast ziet een slachtrapport op een keuring door het slachthuis van de kwaliteit van het vlees en dat is anders dan waar de vangletselvaststelling door de toezichthouder op is gericht.
4.9.
Het betoog van eiseres dat een onjuiste steekproef is genomen en dat deze niet representatief is, slaagt niet. Uit de rapporten van bevindingen volgt dat de vangletseltelling heeft plaatsgevonden conform de Toelichting letseltelling waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van 2 % alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit de rapporten van bevindingen constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij of zij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam ruim boven de grenswaarde van 2 % uit. Het CBb acht in voornoemde uitspraak de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist. Gelet op het voorgaande treft de verwijzing van eiseres naar een rapport van prof. H. Elffers ook geen doel, reeds nu daarin niet 0 % maar 2 % als ondergrens is genomen.
5. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder in boetezaken 201901482, 201805434, 201901463 en 201804487 voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de overtredingen in die boetezaken heeft begaan. Dat eiseres een etagestal heeft en het welzijn van haar kuikens voorop stelt, betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. Bovendien is ook bij een etagestal sprake van het handmatig plaatsen van kuikens in containers waarbij letsel kan ontstaan, zoals ook volgt uit het door eiseres overgelegde bezoekrapport van Vencomatic Group. De toezichthouders hebben letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres en eiseres is daarvoor verantwoordelijk. Nu in voldoende mate vaststaat dat eiseres de overtredingen heeft begaan, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor boetes op te leggen.
6.1.
Verweerder heeft de boetes opgelegd omdat bij de vangletseltelling bleek dat meer dan 2 % van de getelde kuikens vangletsel had. Eiseres heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2019:1673) waaruit blijkt dat in een ander geval bij vangletsel onder de 5 % eerst een waarschuwing is gegeven. In reactie op die uitspraak heeft verweerder echter naar voren gebracht dat een 5 % handhavingsnorm in het beleid van verweerder niet voorkomt. Ook in andere recente vangletselzaken heeft verweerder toegelicht dat de in die zaak ter zitting gedane mededeling door verweerder een kennelijke fout was; er is of was geen interne richtlijn waarin een grens van 5 % zou zijn gehanteerd voor oplegging van een boete. Verweerder heeft verwezen naar het van toepassing zijnde Interventiebeleid Diertransport en uit de Bijlage daarbij volgt dat bij een overtreding als hier aan de orde een schriftelijke waarschuwing of boete wordt opgelegd en dat als het dierenwelzijn ernstig is gecompromitteerd direct een boete volgt. Verweerder heeft ook toegelicht dat op 12 juni 2017 het beleid is gewijzigd en voortaan in alle vangletselzaken, gelet op de ernst, direct een boete wordt opgelegd. De constateringen in deze boetezaken dateren van na die beleidswijziging zodat verweerder op grond van zijn eigen beleid niet was gehouden eiseres eerst te waarschuwen. Daarnaast wijst verweerder terecht op de ernst van het letsel bij deze overtredingen en ziet hij om die reden ook terecht geen grond om in deze gevallen eerst een waarschuwing aan eiseres op te leggen.
6.2.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boetes overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:355) vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of - in deze zaak - de ingevolge de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. In dit geval heeft verweerder de boetebedragen conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. De rechtbank vindt ook de opgelegde boetes van € 4.500,- in dit geval niet onevenredig. Weliswaar is dit een hoog bedrag in verhouding tot het normbedrag dat bij een dergelijke overtreding hoort, maar dat is te wijten aan het feit dat eiseres al twee maal eerder een boete heeft gekregen voor eenzelfde overtreding en maakt op zichzelf de boete niet disproportioneel. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boetes te matigen. Evenmin is er grond voor een halvering van de boetebedragen nu niet kan worden geconcludeerd dat de overtredingen geringe gevolgen hebben gehad voor het dierenwelzijn.
Alle boetezaken
7.1.
Zoals hiervoor onder 4.4 is geoordeeld zijn de boetes in boetezaken 201804334 en 201805290 ten onrechte opgelegd; dit betreft de beroepen ROT 19/6450 en ROT 19/6455. Dit betekent dat de bestreden besluiten in deze beroepen worden vernietigd. De rechtbank zal gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en de primaire besluiten herroepen. De boetes in ROT 19/6450 en ROT 19/6455 vervallen dus.
7.2.
Zoals hiervoor ook is geoordeeld zijn de boetes in de andere boetezaken (201901482, 201805434, 201901463 en 201804487) wel terecht opgelegd. Dit betekent dat de beroepen ROT 19/6451, ROT 19/6452, ROT 19/6453 en ROT 19/6456 ongegrond worden verklaard.
8. Omdat de rechtbank de beroepen ROT 19/6450 en ROT 19/6455 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt (2 x € 345,-).
9. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van de beroepen ROT 19/6450 en ROT 19/6455 aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in die zaken gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank beide procedures aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en stelt zij de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ROT 19/6451, ROT 19/6452, ROT 19/6453 en ROT 19/6456 ongegrond;
  • verklaart de beroepen ROT 19/6450 en ROT 19/6455 gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten in ROT 19/6450 en ROT 19/6455;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • herroept de primaire besluiten in ROT 19/6450 en ROT 19/6455;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het in ROT 19/6450 en ROT 19/6455 betaalde griffierecht van in totaal € 690,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in ROT 19/6450 en ROT 19/6455 in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 februari 2021.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.