Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2019 in de zaken tussen
[Naam maatschap], te [Plaats], eiseres,
de Staatssecretaris van Economische Zaken, thans:
Procesverloop
Overwegingen
10 augustus 2016 gehouden inspectie met betrekking tot letsel bij geslachte kuikens bij hetzelfde slachthuis in Kornhorn:
25 november 2016 en 20 januari 2017, die zijn gehandhaafd met de bestreden besluiten. Volgens verweerder heeft eiseres gehandeld in strijd met artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, in verbinding met punt 1.8, aanhef en onder d, van hoofdstuk III, van bijlage I van de Verordening (EG) nr. 1/2005. Gelet op artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren gelezen in samenhang met de artikelen 6.2 en 8.6 van de Wet dieren is dit een overtreding. Op basis van het Besluit handhaving en overige zaken dieren en de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken dieren is het boetebedrag bepaald.
Op het bestuursorgaan rust de bewijslast dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan (bijv. ABRvS 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818). De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (bijv. HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63; CRvB 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en CBb 20 februari 2015, ECLI:NL:CBB:2015:49).
Verder geldt het uitgangspunt dat een bestuursorgaan bij de vaststelling van een overtreding in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen (bijv. CBb 29 maart 2018, ECLI:NL:CBB:2018:165).
Met verweerder acht de rechtbank een dergelijke eis niet realistisch. Het bij vaststelling van vangletsel stilleggen van het slachtproces gedurende een of meer uren zou voor de voedselindustrie – waarvan eiseres zelf ook deel uitmaakt – onevenredig grote schade opleveren.
25 november 2016 is gehandhaafd, geen stand kan houden. Het beroep daartegen is gegrond. De rechtbank zal het besluit van 25 november 2016 herroepen. Gelet daarop zal verweerder de bij dat besluit opgelegde en door eiseres reeds betaalde boete als zijnde onverschuldigd betaald moeten terugstorten op de rekening van eiseres.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1;
- herroept het besluit van 25 november 2016;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit 1;
- bepaalt dat verweerder in de zaak ROT 17/4802 aan eiseres het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.048,-.