Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2020 in de zaken tussen
[vennootschap 1] , gevestigd te [Plaats] , eiseres,
Procesverloop
Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigden, bijgestaan door B. den Heijer en
F. van Bree.
Overwegingen
Per 1 juli 2014 zijn bepalingen uit en krachtens de Gwwd overgeheveld naar en krachtens de Wet dieren, waarbij de betrokken bepalingen bij en krachtens de Gwwd zijn komen te vervallen. In artikel 11.1, vijfde lid, van de Wet dieren is bepaald wanneer het oude of het nieuwe recht in de bezwaarprocedure van toepassing is. Uit die uitspraak volgt, net als uit de uitspraak van 19 oktober 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:309), dat de besluitvorming op basis van de Gwwd had moeten plaatsvinden. Het College overwoog in punt 5.3 van laatstgenoemde uitspraak dat de Wet dieren geen overgangsrecht bevatte dat van toepassing kon worden geacht op (herstel)sanctiebesluiten maar alleen op begunstigende besluiten. Daaruit volgde volgens het College dat aan de Wet dieren onmiddellijke werking toekwam, maar geen terugwerkende kracht tot handelingen die zich voor de inwerkingtreding ervan hebben voorgedaan.
Beslissing
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 en tegen de invorderingsbesluiten van 10 april 2019, 19 april 2019 en 5 november 2019 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het invorderingsbesluit van 11 mei 2020 gegrond;
- vernietigt het invorderingsbesluit van 11 mei 2020;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar in zaak 19/1366 betaalde griffierecht (€ 345) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1050.