In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard. De eiser had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van de gemeente die betrekking hadden op verrekeningen van vorderingen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de eiser in eerdere procedures misbruik van recht had gepleegd, er in dit geval sprake was van een inhoudelijk geschil. De rechtbank stelde vast dat de vordering van de eiser niet was verjaard, omdat er een nieuwe beslissing op bezwaar was genomen die als een daad van rechtsvervolging kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de brieven van de gemeente geen besluiten waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat de besluiten tot verrekening wel als zodanig konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar wees de beroepen tegen de andere besluiten ongegrond. Tevens werd bepaald dat de gemeente het door de eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden, omdat er een vergissing was gemaakt in de eerdere besluiten.