7.10.In het kader van de vraag of finale beslechting van het geschil mogelijk is stelt de rechtbank vast dat bij gebreke van nadere gegevens het niet mogelijk is om gebruik te maken van de in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb neergelegde bevoegdheid van de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien, voor zover betreft het bedrag van de terugvordering over de periode van 25 maart 2011 tot 16 september 2011. Het nadere door verweerder te nemen besluit op bezwaar betreft nog slechts een financiële herrekening. Daar hierover geen nader geschil behoeft te worden verwacht zal de rechtbank volstaan met te bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Voor zover betreft de intrekking kan de rechtbank zelf in de zaak voorzien door, onder herroeping in zoverre van primair besluit III, te bepalen dat eisers bezwaar gegrond is en dat eiser recht heeft op een Wwb-uitkering naar de norm zoals die voor hem was vastgesteld over de periode van 11 februari 2011 tot en met 24 maart 2011.
9. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
10. Verweerder heeft eisers bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, omdat inmiddels bestreden besluit I was genomen. De rechtbank verwijst naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 september 2010 (ECLI:NL:CRVB: 2010: BN7843). Nu ten tijde van bestreden besluit II het bestreden besluit I nog niet in rechte onaantastbaar was geworden, moet ervan worden uitgegaan dat eiser nog voldoende procesbelang had bij de beoordeling van het opschortingsbesluit. Bestreden besluit II rust daarom op een onjuiste grondslag. Nu op deze grondslag tevens is afgezien van het horen van eiser in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn, kan bestreden besluit II ook om deze reden niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en bestreden besluit II komt voor vernietiging in aanmerking.
11. Eiser heeft in beroep voldoende gelegenheid gehad zijn standpunt over de opschorting van zijn recht op bijstand naar voren te brengen. De rechtbank zal daarom in het belang van een finale geschilbeslechting bezien of zij gebruik kan maken van haar bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien.
12. Zoals boven is overwogen heeft verweerder op goede gronden aan eiser bij brief van 8 september 2011 om overlegging van gegevens verzocht ter beoordeling van het recht op bijstand. Vaststaat dat eiser een deel van deze gegevens niet tijdig heeft verstrekt.
Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wwb bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand vanaf 16 september 2011. Wat eiser heeft aangevoerd vormt, mede gelet op hetgeen boven is overwogen, geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting gebruik heeft kunnen maken. Eisers bezwaar tegen primair besluit I moet daarom ongegrond worden geacht. De rechtbank kan dus in zoverre zelf in de zaak voorzien.
13. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
14. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.461,- (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het beroepschrift in de procedure met nummer 12/4230, en 1 punt voor het beroepschrift in de procedure met nummer 13/685, met wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.