ECLI:NL:RBROT:2019:346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
ROT 17/5198
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de deugdelijkheid van het verzendregistratiesysteem Socrates in bestuursrechtelijke procedures

Op 18 januari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.J. de Kaste, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 26 april 2017, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de buiten behandelingstelling van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet ongegrond werd verklaard. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend op 16 december 2016, maar deze werd door verweerder buiten behandeling gesteld op basis van onvoldoende gegevens. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 2 februari 2018 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft verzet aangetekend, wat leidde tot heropening van het onderzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op de juiste wijze is verzonden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin strenge eisen worden gesteld aan de verzendadministratie. De rechtbank concludeert dat het verzendregistratiesysteem Socrates niet voldoet aan de vereisten voor een deugdelijke verzendadministratie, zoals vastgesteld in eerdere uitspraken van de Raad. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres tijdig beroep heeft ingesteld en dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/5198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. de Kaste,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Karreman.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 16 december 2016 voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 20 januari 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder het voorschot dat verweerder aan eiseres had toegekend van € 835,46, van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 26 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bij brief van 24 augustus 2017 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft eiseres bij aangetekend verzonden brief van 11 december 2017 verzocht binnen vier weken de gronden van het beroep in te dienen. De rechtbank heeft hier geen reactie op ontvangen.
De rechtbank heeft op 2 februari 2018 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft op 23 mei 2018 bij uitspraak als bedoeld in 8: 55 van de Awb het verzet gegrond verklaard. De uitspraak waartegen verzet is gedaan is vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 3 september 2018 heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2653.
Verweerder heeft bij brief van 6 september 2018 zijn reactie ingediend.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de rechtbank te informeren of zij een nadere zitting wensen en meegedeeld dat indien dit niet het geval is, het onderzoek zal worden gesloten. Partijen hebben niet te kennen gegeven dat zij een nadere zitting willen, zodat de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 december 2018 heeft gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of eiseres tijdig beroep heeft ingesteld. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:124, in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel door de geadresseerde is ontvangen. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Uit rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van
27 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3116, volgt dat registratie in het systeem ‘Octopus’ onvoldoende waarborg vormt dat het bestreden besluit daadwerkelijk is verzonden. Verweerders verwijzing naar de door hem overgelegde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 maart 2018 maakt dit niet anders. De rechtbank vindt hiervoor aansluiting bij een recentere uitspraak van de Raad van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2237, waaruit blijkt dat de Raad strengere eisen stelt aan een verzendadministratie dan de Afdeling.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met het overleggen van de uitdraai uit het systeem, dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op
26 april 2017 naar het adres van de gemachtigde van eiseres is verzonden. De rechtbank gaat er dus van uit dat het bestreden besluit pas op 10 augustus 2017 bekend is gemaakt, zodat eiseres tijdig beroep heeft ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dit gedaan zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was. Gelet op de vaste rechtspraak, bijvoorbeeld van de Raad van 15 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2799, die voor dergelijke gevallen bepaalt dat beroep in beginsel binnen twee weken na kennisneming van het besluit moet worden ingesteld, is dit, zoals ter zitting besproken, tijdig geweest. Het beroep is dan ook in zoverre ontvankelijk.
2. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld een uitspraak van 1 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1914) is de rechtbank van oordeel dat in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift. Door te verwijzen naar de eerder ingebrachte bezwaargronden heeft eiseres voldaan aan het indienen van gronden zoals bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder zijn primaire besluiten I en II heeft gehandhaafd, zonder de aan deze besluiten ten grondslag liggende motiveringen te hebben gewijzigd. Daardoor was er in dit geval voldoende duidelijkheid over de punten die partijen verdeeld houden met betrekking tot het bestreden besluit. (Vergelijk bijvoorbeeld een uitspraak van 18 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG9706). Het beroep is dan ook in zoverre ontvankelijk.
3.1
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
3.2
Ten aanzien van de buitenbehandelingstelling stelt de rechtbank vast dat verweerder
bij brief van 27 december 2016, eiseres heeft verzocht vóór 3 januari 2017 bepaalde gegevens in te leveren. Deze brief heeft eiseres ontvangen, maar zij heeft niet voor de gestelde termijn de gevraagde gegevens ingeleverd. Op 4 januari 2017 heeft verweerder opnieuw een verzoek om informatie aan eiseres gestuurd. Eiseres heeft ontkend dat zij deze brief heeft ontvangen. Verweerder heeft desgevraagd een printscreen van verweerders registratiesysteem Socrates overgelegd.
3.3
In een uitspraak van de Raad van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2653 heeft de Raad geoordeeld dat verweerder de verzending van het besluit in die zaak niet aannemelijk heeft gemaakt omdat uit een schermprint vanuit het systeem Socrates op zichzelf niet kan worden afgeleid dat het besluit daadwerkelijk op de verzenddatum van het besluit ter verzending aan PostNL is aangeboden. De rechtbank heeft in deze uitspraak aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en verweerder verzocht hierop te reageren. Verweerder heeft dit bij brief van 6 september 2018 gedaan.
In een uitspraak van de Raad van 11 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3935, heeft de Raad opnieuw geoordeeld dat verweerder de verzending van het besluit in die zaak niet aannemelijk heeft gemaakt omdat met de verzendadministratie Socrates van verweerder geen duidelijk verband verzekerd is tussen de door verweerder gestelde verzending en verzenddatum en de daadwerkelijke verzending van het document, en dat de aanbieding aan het postbedrijf op individueel niveau dan ook niet kan worden gecontroleerd.
In een uitspraak van de Raad van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2237, heeft de Raad over registratiesysteem (Webapollo) en digitaal managementsysteem (DMS) van de Sociale verzekeringsbank geoordeeld dat geen sprake is van een deugdelijke verzendadministratie omdat uit de werkwijze blijkt dat de postkamer van de daadwerkelijk uitgaande post door overdracht van de post aan SANDD Post geen aantekening in het systeem of registratie bijhoudt.
3.4
Uit de reactie van verweerder van 6 september 2018 blijkt niet van een werkwijze waarbij aantekening wordt gemaakt of registratie wordt bijgehouden als een poststuk daadwerkelijk aan het postbedrijf wordt overgedragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerders verzendregistratiesysteem Socrates in dit geval niet voldoet aan de vereisten die de Raad (inmiddels) blijkens zijn aangehaalde uitspraken over Socrates van 21 augustus 2018 en 11 december 2018 en die van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2237 over het verzendregistratiesysteem van de Sociale Verzekeringsbank, aan een deugdelijke verzendadministratie stelt.
3.5
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld van 13 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:530, ligt het in de rede dat eerst toepassing wordt gegeven aan artikel 4:5 van de Awb nadat is meegedeeld welke consequenties aan het niet tijdig indienen van de (aanvullende) gegevens zijn verbonden. Verweerder heeft in zijn brief van
27 december 2016 niet vermeld dat bij het overschrijden van de gegeven termijn de mogelijkheid bestaat dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Nu verweerder de verzending van de brief van 4 januari 2017 niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder eiseres de consequenties van het niet (tijdig) inleveren van de stukken niet meegedeeld. Dit betekent dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, gebruik heeft kunnen maken.
3.6
Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien of een tussenuitspraak doen omdat voor de beoordeling van de aanvraag van eiseres (mogelijk) nadere gegevens nodig zijn.
4.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
18 januari 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.