ECLI:NL:RBOVE:2024:2129

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
RK 23/026650
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift op grond van artikel 552a Sv door Christelijke Gemeente van de Jehovah’s Getuigen in Nederland en andere klagers

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, een beschikking gewezen in een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klagers, waaronder de Christelijke Gemeente van de Jehovah’s Getuigen in Nederland, hebben een klaagschrift ingediend naar aanleiding van doorzoekingen die op 19 november 2018 hebben plaatsgevonden in verband met aangiftes van seksueel misbruik. De rechtbank heeft de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klaagschrift van 23 oktober 2023. De rechtbank oordeelde dat de eerdere eindbeschikking van de meervoudige raadkamer van 30 september 2022, waarin werd geoordeeld dat klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, kracht van gewijsde heeft. Dit betekent dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herbeoordeling van het klaagschrift rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) zich aan de eerdere beschikking heeft gehouden en dat de in beslag genomen stukken die onder het verschoningsrecht vallen, vernietigd dienden te worden. De klagers hebben verzocht om een dwangsom op te leggen aan het OM voor het niet-nakomen van deze beschikking, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de beklagprocedure van artikel 552a Sv niet de mogelijkheid biedt om een dwangsom te verbinden aan een eerdere beslissing. De rechtbank heeft de overige standpunten van de klagers niet besproken, omdat deze niet meer relevant waren na de niet-ontvankelijkverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige raadkamer
Zittingsplaats Zwolle
Klaagschriftnummer: RK 23/026650
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van
artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv):
Christelijke Gemeente van de Jehovah’s Getuigen in Nederland,
gevestigd te Emmen,
en
[klager 1],
geboren op [geboortedatum 1] 1969 in [geboorteplaats 1],
en
[klager 2],
geboren op [geboortedatum 2] 1969 in [geboorteplaats 2] (België),
en
[klager 3],
geboren op [geboortedatum 3] 1958 in [geboorteplaats 3],
en
[klager 4],
geboren op [geboortedatum 4] 1973 in [geboorteplaats 4],
en
[klager 5],
geboren op [geboortedatum 5] 1979 in [geboorteplaats 5],
hierna: klagers,
allen domicilie kiezende ten kantore van de raadsman mr. O.M.B.J. Volgenant en de raadsvrouw mr. J.E. van Til, Boekx Advocaten, beide kantoorhoudende aan de Leidsegracht 9 te (1017 NA) Amsterdam, hierna: de raadslieden.

1.Voorgeschiedenis

Op 19 november 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in onder meer het hoofdkantoor van de Christelijke Gemeente van de Jehovah’s Getuigen in Nederland (het Bethelcomplex), de woningen van de ouderlingen [klager 2], [klager 3], [klager 4] en [klager 5] en de Koninkrijkszalen in Assen en Dordrecht. Aanleiding tot die doorzoekingen zijn aangiftes tegen (oud-)leden van de gemeenschap vanwege seksueel misbruik. Bij de doorzoekingen zijn stukken in beslag genomen en gegevens vastgelegd. De persoon die in het betreffende strafrechtelijk onderzoek, genaamd Zwarte Bes, als verdachte is aangemerkt, is [naam 1], een oud-lid van Jehovah’s Getuigen. De Christelijke Gemeente van de Jehovah’s Getuigen in Nederland en de ouderlingen [klager 2], [klager 3], [klager 4], [klager 5] en [klager 1] zijn niet als verdachten aangemerkt. Klagers hebben naar aanleiding van de doorzoekingen een klaagschrift en een aanvullend klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv ingediend tegen de inbeslagneming, bij de rechtbank ingekomen op 10 december 2019, respectievelijk 16 maart 2020. Daarnaast hebben klagers op 17 augustus 2021 een klaagschrift ex artikel 98 lid 4 Sv ingediend. Klagers beriepen zich op een geheimhoudingsplicht en een daaruit voortvloeiend (afgeleid) verschoningsrecht. Dit heeft geleid tot een langlopende beklagprocedure, waarna de meervoudige raadkamer op 30 september 2022 ten aanzien van genoemde klaagschriften een eindbeschikking heeft gewezen.
Op 23 oktober 2023 hebben klagers (opnieuw) een klaagschrift op grond van artikel 552a Sv ingediend. Vóórdat de raadkamer dit klaagschrift in deze beschikking (inhoudelijk) zal bespreken, zal voor een goed begrip van de beschikking het procesverloop tot aan de eindbeschikking van de raadkamer van 30 september 2022 worden beschreven.

2.Procesverloop tot aan de beschikking van de raadkamer van 30 september 2022

2.1
De beschikking van de meervoudige raadkamer van 8 mei 2020 en de beschikking van de Hoge Raad van 19 januari 2021
De meervoudige raadkamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft op 8 mei 2020 geoordeeld dat de klagers geen (afgeleid) verschoningsrecht hebben omdat, kort gezegd, de ouderlingen in kwestie deel uitmaakten van een rechterlijk comité en op dat moment geen geestelijke zorg- en hulpverleners zijn. De raadkamer heeft hierom het beklag van 10 december 2019 ongegrond verklaard. [1] Tegen die beschikking hebben de klagers cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft daarop op 19 januari 2021 de bestreden beschikking vernietigd, de klagers alsnog niet-ontvankelijk verklaard in het aanvullende klaagschrift van 16 maart 2020, alsmede de zaak terugverwezen naar de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, opdat de zaak ten aanzien van het klaagschrift van 10 december 2019 opnieuw wordt behandeld en afgedaan en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris in die rechtbank om op de voet van artikel 98 Sv te beslissen over het door de klagers gedane beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht. [2]
2.2
De beschikking van de rechter-commissaris van 15 juli 2021
De rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel heeft daarop – na een regiebijeenkomst en een schriftelijke uitwisseling van de standpunten van de klagers en het Openbaar Ministerie (OM) – bij beschikking van 15 juli 2021 het klaagschrift van de klagers op grond van artikel 98 lid 1 Sv ongegrond verklaard.
2.3
De tussenbeschikking van de meervoudige raadkamer van 10 december 2021
Tegen die beschikking van de rechter-commissaris hebben klagers op 17 augustus 2021 een klaagschrift ingediend bij de meervoudige raadkamer. In dat klaagschrift hebben klagers het oorspronkelijke klaagschrift van 10 december 2019, alsmede de aanvulling daarop van 16 maart 2016 gehandhaafd. De meervoudige raadkamer heeft daarna, op 10 december 2021, een tussenbeschikking gewezen. Bij voornoemde tussenbeschikking heeft de raadkamer (onder meer) het onderzoek heropend en de zaak naar de rechter-commissaris verwezen om op de voet van artikel 98 lid 1 Sv (volledig), met concrete vaststellingen, te beslissen over het door klagers gedane beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht met betrekking tot alle onder klagers op 19 november 2018 in beslag genomen stukken en vastgelegde gegevens. De raadkamer heeft om proceseconomische redenen – in afwachting van de beschikking van de rechter-commissaris – iedere (verdere) beslissing aangehouden, waaronder die tot niet-ontvankelijkverklaring van klagers in het aanvullende klaagschrift van 16 maart 2020, op zichzelf en als integrerend onderdeel van het klaagschrift van 17 augustus 2021. [3]
2.4
De beschikking van de rechter-commissaris van 13 juli 2022
De rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel heeft vervolgens – na overleg met het OM en (de raadslieden van) klagers over het verdere verloop van de procedure, en dan met name over de wijze waarop en de termijn waarbinnen het OM de in beslag genomen stukken en vastgelegde gegevens zal aanleveren, en gelet op de door hen gedane mededelingen en gedane toelichtingen daaromtrent – bij beschikking van 13 juli 2022 als volgt beslist:
I. Het OM heeft het door haar gelegde digitale beslag (bevattende meer dan vijftien miljoen bestanden) niet op een inzichtelijke wijze kunnen aanleveren. De rechter-commissaris heeft deze stukken en gegevens niet in het kader van artikel 98 Sv kunnen beoordelen, zodat niet kan worden uitgesloten en het er daarom voor moet worden gehouden dat ten aanzien van deze niet aangeleverde stukken en gegevens een verschoningsrecht geldt.
II. De rechter-commissaris is van oordeel dat het verschoningsrecht van toepassing is op
allein beslag genomen stukken die volgens klagers onder het verschoningsrecht vallen, onder meer betrekking hebbende op [naam 2], [naam 1] en [naam 3], en die informatie bevatten die betrekking hebben op met ouderlingen in vertrouwen gedeelde informatie in het kader van pastorale zorg, inclusief de informatie met betrekking tot de religieuze rechterlijke comités, en dus ook inclusief de stukken die in het kader van onderzoek Zwarte Bes met betrekking tot [naam 1] in beslag zijn genomen. Het betreft naar het oordeel van de rechter-commissaris stukken die dienen te worden aangemerkt als stukken in de zin van artikel 98 lid 1 Sv, wat maakt dat deze stukken niet zonder toestemming van klagers in beslag genomen hadden mogen worden.
III. Ten aanzien van de stukken die volgens klagers niet onder het verschoningsrecht vallen, geldt naar het oordeel van de rechter-commissaris geen verschoningsrecht. Immers, deze stukken bevatten geen informatie die is verkregen in het kader van religieuze hupverlening, pastorale zorg of een religieus rechterlijk comité en om die reden is het verschoningsrecht op deze stukken niet van toepassing. [4]
Het OM heeft op 27 juli 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 13 juli 2022. Het OM heeft in haar beroepsschriftuur van
9 augustus 2022 gesteld dat zij zich hier niet mee kan verenigen.
2.5
De eindbeschikking van de meervoudige raadkamer van 30 september 2022
De meervoudige raadkamer heeft op 30 september 2022 een eindbeschikking gewezen. In voornoemde eindbeschikking heeft de raadkamer (onder meer, zakelijk weergegeven) het volgende overwogen en beslist. [5]
Het OM heeft zich van meet af aan op het standpunt gesteld dat klagers geen beroep op enig (afgeleid) verschoningsrecht toekomt. Echter, na de beschikking van de rechter-commissaris van 13 juli 2022 heeft het OM op de zitting van 7 september 2022 haar standpunt gewijzigd, in die zin dat het OM zich in dit specifieke geval en onder deze specifieke omstandigheden aan de beschikking van de rechter-commissaris heeft geconformeerd. Volgens het OM waren de in beslag genomen stukken eerder al geretourneerd. Het OM heeft toegezegd dat zij zal zorgdragen voor vernietiging van gemaakte kopieën voor 1 november 2022. Het hoger beroep van het OM tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 13 juli 2022 kon als ingetrokken worden beschouwd en was dus niet langer meer aan de orde. De kwestie van het (afgeleide) verschoningsrecht in deze zaak was dus evenmin langer in geschil. Dit maakt dat de raadkamer niet is toegekomen aan een inhoudelijke behoordeling van het (afgeleide) verschoningsrecht. Wel heeft de raadkamer in aanvulling op de beschikking van de rechter-commissaris van 13 juli 2022 overwogen dat geen feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het verschoningsrecht van klagers dient te worden doorbroken.
De raadkamer heeft het klaagschrift van 10 december 2019 deels gegrond verklaard. Daarbij heeft de raadkamer overwogen dat naar haar oordeel met de beschikking van de rechter-commissaris van 13 juli 2022, mede gezien het standpunt dat door klagers en – na heroverweging – de officier van justitie ten aanzien daarvan is ingenomen, zodanig aan de klacht(en) tegemoet is gekomen dat klagers geen (voldoende) rechtens te respecteren belang meer hebben bij een (verdere) beoordeling van hun klachten.
Daarnaast heeft de raadkamer het klaagschrift van 17 augustus 2021 deels gegrond verklaard, omdat de raadkamer van oordeel was dat het onderzoek van de rechter-commissaris dat heeft geleid tot zijn beschikking van 15 juli 2021 (vermeld onder 2.2) ontoereikend is geweest. De raadkamer heeft de klaagschriften voor het overige ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard.
De raadkamer heeft gelast dat de in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt vóór 1 november 2022 moesten worden vernietigd. Het OM had te kennen gegeven dat de betreffende in beslag genomen stukken eerder al waren geretourneerd.
Het OM had ook toegezegd dat zij zal zorgdragen voor vernietiging van gemaakte kopieën voor 1 november 2022. Gelet op de toezegging van het OM zag de raadkamer op 30 september 2022 geen aanleiding tot het bepalen van een dwangsom bij niet-nakoming van de last tot vernietiging, zoals door klagers was verzocht.

3.De raadkamerzitting op 15 maart 2024

3.1
De stukken waar de raadkamer kennis van heeft genomen
De raadkamer heeft kennisgenomen van het klaagschrift van 23 oktober 2023 en de conclusie van het OM op dit klaagschrift van 8 november 2023, evenals de aan de eindbeschikking van de meervoudige raadkamer van 30 september 2022 ten grondslag liggende stukken.
3.2
De behandeling door de raadkamer
De raadkamer heeft het bovenstaande klaagschrift behandeld op de openbare zitting van de raadkamer op 15 maart 2024. [6] Bij de behandeling op 15 maart 2024 zijn gehoord:
  • de (door klagers gemachtigde) raadsman mr. O.M.B.J. Volgenant;
  • de officier van justitie;
  • [naam 4], bestuurslid van de Christelijke Gemeente van de Jehovah’s Getuigen in Nederland.

4.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift.

5.De standpunten

5.1
Het standpunt van de klagers
De klagers hebben zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard, en wel om de volgende redenen.
De raadkamer heeft gelast dat de in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, vóór 1 november 2022 moesten worden vernietigd. Het OM heeft die last (kennelijk) feitelijk niet uitgevoerd. Uit het (op Rechtspraak.nl gepubliceerde) vonnis in de strafzaak tegen de verdachte [naam 1] van 15 augustus 2023 [7] blijkt immers dat zich in het betreffende strafdossier geheimhoudersstukken bevonden, waaronder een analyse door het opsporingsteam van de aangetroffen geheimhoudersinformatie, een proces-verbaal van bevindingen met een tijdlijn dat (mede) is gebaseerd op geheimhoudersinformatie, tapverbalen van gesprekken met ouderlingen en de brieven van verdachte [naam 1] aan de ouderlingen en hun reactie daarop. Omdat zich in het strafdossier na de beschikking van de raadkamer van 30 september 2022 nog steeds geheimhoudersinformatie bevond, iets wat niet aan het dossier had mogen worden toegevoegd, heeft de rechtbank het OM niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van verdachte [naam 1]. De raadsman heeft op de zitting namens klagers benadrukt dat klagers geen partij zijn bij de strafzaak tegen verdachte [naam 1] en de betreffende stukken dus ook niet heeft kunnen controleren. Ook heeft hij namens klagers op de zitting bevestigd dat zij de originele stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat hen een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, hebben teruggekregen. Het OM had toegezegd dat zij zal zorgdragen voor vernietiging van gemaakte kopieën vóór 1 november 2022. Het is voor klagers gezien genoemde beschikking van 30 september 2022 dan ook onbegrijpelijk dat zich in het strafdossier van verdachte [naam 1] dan (kennelijk) alsnog geheimhoudersinformatie bevindt. Klagers willen bewerkstelligen dat het OM die beschikking nakomt en verzoeken dan ook dat de betreffende stukken alsnog worden vernietigd. Ook verzoeken klagers de raadkamer te constateren dat het OM zich niet aan haar toezegging heeft gehouden om die tapverbalen van gesprekken met ouderlingen te vernietigen. Het OM heeft op 16 november 2022 aan de raadslieden van klagers meegedeeld dat alle tapgesprekken waarbij klagers zijn betrokken tegelijk met de stukken uit de klachtprocedure zijn vernietigd, maar in het strafdossier van verdachte [naam 1] bevinden zich kennelijk tapverbalen van gesprekken met ouderlingen.
Hoewel de raadkamer op 30 september 2022 geen aanleiding zag tot het bepalen van een dwangsom bij niet-nakoming van de last tot vernietiging, verzoeken klagers de raadkamer het OM nu alsnog tot nakoming van de eerder gegeven last tot vernietiging te dwingen, met de oplegging van een dwangsom van € 500.000,-- als de geheimhoudersstukken niet alsnog binnen drie werkdagen na de te wijzen beschikking worden vernietigd, te vermeerderen met € 100.000,-- per dag daarna indien het bewijs van vernietiging nog niet aan de raadsman van klagers is verstrekt, althans met een door de raadkamer in goede justitie vast te stellen dwangsom, en alle maatregelen te treffen en lasten op te leggen die de raadkamer geraden acht. Ook verzoeken klagers de raadkamer om in de te wijzen beschikking aandacht te besteden aan de rol en de positie van het OM ten opzichte van de rechter en ten opzichte van burgers, alsmede het vertrouwen dat burgers in toezeggingen van de overheid moeten hebben.
5.2
Het standpunt van het OM
Het OM heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun klaagschrift, en wel om de volgende redenen.
Het OM stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat er geen beslag meer rust op de op 19 november 2018 onder klagers in beslag genomen stukken, nu alle gegevensdragers, documenten en (digitale) bestanden waarover de langlopende beklagprocedure is gevoerd aan klagers zijn teruggeven. Het beslag is dus geëindigd, wat maakt dat het klaagschrift van klagers op grond van artikel 522a Sv in zoverre reeds niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
In de tweede plaats heeft het OM naar voren gebracht dat de gemaakte kopieën van de geheimhouderstukken waarover klagers een beklagprocedure hebben gevoerd daadwerkelijk zijn vernietigd, ook al zien klagers dit anders. Daarbij geldt dat de artikel 552a Sv-procedure er niet voor is bedoeld om nakoming van een door de raadkamer gegeven last tot vernietiging te bewerkstelligen. Een beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv is ten aanzien van de gemaakte kopieën niet (meer) mogelijk, zodat klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun klaagschrift.
In de derde plaats heeft het OM zich op het standpunt gesteld dat de stukken die zich in het (opgeschoonde) strafdossier in de strafzaak tegen [naam 1] bevinden en waarnaar klagers verwijzen andere stukken zijn dan waarover klagers een beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv hebben gevoerd. De stukken/gegevens in dat dossier vinden hun oorsprong niet in de geheimhoudersstukken waarvoor klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt. Het is aan de zittingsrechter (nu het gerechtshof, omdat het OM tegen het vonnis van de rechtbank in de strafzaak tegen [naam 1] in hoger beroep is gegaan) om in het kader van de te beantwoorden vragen van artikel 348 en 350 Sv eventueel te oordelen of sprake is van
fruits of the poisonous tree(onrechtmatig bewijs), maar het OM is van mening dat dit niet het geval is. Hierover kunnen klagers op grond van artikel 552a Sv geen procedure voeren en dus moeten klagers ook om deze reden niet-ontvankelijk worden verklaard in hun klaagschrift.
Om het voorgaande te verduidelijken, heeft de officier van justitie op de zitting het volgende toegelicht over de documenten waarover in het vonnis in de strafzaak tegen [naam 1] wordt gesproken.
Het betreft hier:
1. documenten, door de rechtbank in dat vonnis aangeduid als een analyse door het opsporingsteam van de aangetroffen geheimhoudersinformatie, onderscheidenlijk een proces-verbaal van bevindingen met een tijdlijn dat (mede) is gebaseerd op geheimhoudersinformatie.
Deze documenten zijn door de politie opgesteld aan de hand van informatie en documenten die verdachte [naam 1] zelf met de politie heeft gedeeld, dan wel door hem zelf zijn opgesteld. Het gaat dus niet om stukken die op 19 november 2018 onder klagers in beslag zijn genomen en die dus, anders dan klagers stellen, niet geretourneerd of vernietigd dienden te worden;
2. documenten, door de rechtbank in dat vonnis aangeduid als tapverbalen van gesprekken met ouderlingen.
Deze documenten zijn evenmin geheimhoudersstukken die op 19 november 2018 onder klagers in beslag zijn genomen. Het gaat om getuigen die zijn getapt en die gesprekken hebben gevoerd met personen, waaronder ouderlingen. Het gaat niet om ouderlingen die betrokken zijn geweest bij de langlopende beklagprocedure. Of de tapgesprekken waar deze ouderlingen wél bij zijn betrokken zijn vernietigd, is geen vraag die in het kader van deze beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv dient te worden beantwoord;
3. documenten, door de rechtbank in dat vonnis aangeduid als de brieven van verdachte [naam 1] aan de ouderlingen en hun reactie daarop.
Deze documenten zijn door verdachte zelf aan de politie overhandigd, waarna deze in beslag zijn genomen. Het kan zo zijn dat deze documenten dezelfde informatie bevat als de documenten die op 19 november 2018 onder klagers in beslag zijn genomen, maar deze documenten heeft de politie ontvangen van verdachte [naam 1]. Deze documenten zijn niet onder klagers in beslag genomen. Het gaat dus feitelijk om andere documenten.

6.De beoordeling

6.1
Gesloten systeem van rechtsmiddelen
Het Wetboek van Strafvordering kent een gesloten systeem van rechtsmiddelen. Door dit systeem wordt (onder meer) het rechtsbeginsel gewaarborgd dat een rechtsstrijd op enig moment tot een einde moet worden gebracht. De raadkamer stelt in verband hiermee vast dat de eindbeschikking van de meervoudige raadkamer van 30 september 2022 kracht van gewijsde heeft, nu geen van partijen daartegen een rechtsmiddel heeft aangewend. Dit betekent dat tegen de beschikking geen rechtsmiddel meer openstaat, wat maakt dat de beschikking definitief is. Ook heeft de beschikking gezag van gewijsde. De beschikking kan dus niet meer worden betwist. Klagers hebben dit ook niet bestreden. In rechte staat dus onherroepelijk vast dat de op 19 november 2018 in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, vóór 1 november 2022 moesten worden vernietigd. Gelet hierop kunnen klagers, voor zover zij hebben beoogd met het onderhavige klaagschrift een voortzetting te geven aan de eerdere klaagschriftprocedure (zie klaagschrift, no. 43), daarin niet worden ontvangen.
6.2
Geen andere feiten en omstandigheden
Het voorgaande maakt dat de raadkamer het klaagschrift van 23 oktober 2023, zoals klagers bij wege van alternatief hebben verzocht (zie klaagschrift, no. 43), als een hernieuwd klaagschrift aanmerkt. De vraag is dan of klagers, gelet op voornoemd gesloten systeem van rechtsmiddelen, in hun nieuwe klaagschrift kunnen worden ontvangen. Dit is slechts aan de orde indien sprake is van andere feiten en omstandigheden dan waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek. [8]
De raadkamer is van oordeel dat dit niet het geval is, nu ook het nieuwe klaagschrift ziet op onder klagers op 19 november 2018 in beslag genomen stukken en vastgelegde gegevens en de kopieën daarvan. Daartoe is reeds door de officier van justitie een last tot teruggave gegeven en door de raadkamer een last tot vernietiging, waarmee onherroepelijk over genoemd beslag is beslist. Dit brengt mee dat klagers in zoverre niet in hun klaagschrift kunnen worden ontvangen.
6.3
Geen dwangsom
De vraag is vervolgens of de beklagprocedure van artikel 552a Sv zover strekt dat die eveneens kan worden aangewend in verband met het feitelijk uitvoeren van een eerder gewezen en onherroepelijk geworden beschikking, in deze zaak meer in het bijzonder door aan een eerder gegeven last tot vernietiging alsnog een dwangmiddel in de vorm van een dwangsom te verbinden.
De raadkamer is van oordeel dat dit niet het geval is. De beklagprocedure van artikel 552a Sv, en ook het Wetboek van Strafvordering voor het overige, voorziet anders dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 611a e.v.), [9] niet in de mogelijkheid om op een later moment alsnog een dwangsom aan een beslissing (in het bijzonder om iets te doen of na te laten) te verbinden. Dit betekent dat de procedure van artikel 552a Sv geen grondslag voor het verzoek van klagers biedt. [10] Ook in dit opzicht kunnen klagers niet in het klaagschrift worden ontvangen.
6.4
Andere stukken
Ter zitting heeft de officier van justitie zich met betrekking tot de documenten zoals genoemd in het vonnis in de strafzaak tegen [naam 1] (zoals hiervoor onder 5.2 is weergegeven) op het standpunt gesteld dat het andere stukken en gegevens betreft dan de stukken en gegevens die op 19 november 2018 onder klagers in beslag zijn genomen. Klagers hebben daarop ter zitting bij monde van hun gemachtigde mondeling verzocht, naar de raadkamer begrijpt: indien en voor zover de raadkamer het standpunt van de officier van justitie deelt, ter zake van die stukken/gegevens een last tot vernietiging onder de reeds verzochte dwangsom te geven.
Reeds de omstandigheid dat dit verzoek mondeling is gedaan, brengt naar het oordeel van de raadkamer mee dat klagers in dit verzoek niet kunnen worden ontvangen. [11] Bij deze stand van zaken komt de raadkamer in het geheel niet toe aan een behandeling van dat verzoek en dus evenmin aan beoordeling van de vraag of, en zo ja welke, gevolgen verbonden moeten worden aan de omstandigheid dat dit mondelinge verzoek ziet op de documenten en gegevens genoemd in het strafvonnis tegen [naam 1], van welk vonnis de officier van justitie in hoger beroep is gekomen.
6.5
Conclusie
Klagers zijn niet-ontvankelijk in hun klaagschrift van 23 oktober 2023. Dit brengt met zich dat de overige door de klagers ingenomen standpunten geen bespreking behoeven. Daarbij wijst de rechtbank met betrekking tot het verzoek van klagers om aandacht te besteden aan de rol en de positie van het OM ten opzichte van de rechter en ten opzichte van burgers, alsmede het vertrouwen dat burgers in toezeggingen van de overheid moeten hebben, er nog op dat dit verzoek naar haar oordeel buiten het bestek van de beklagprocedure van artikel 552a Sv valt.

7.De beslissing

De raadkamer verklaart klagers niet-ontvankelijk in het klaagschrift van 23 oktober 2023.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 19 april 2024.
Buiten staat
mr. Fluttert is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rb. Overijssel 8 mei 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1694, onder 7.
2.HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:68, onder 8.
3.Rb. Overijssel 10 december 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4905, onder 12.
4.Rb. Overijssel 13 juli 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2976, onder 3.
5.Rb. Overijssel 30 september 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2875, onder 6 en 7.
6.Een eerdere behandeling van het klaagschrift bleek niet mogelijk, vanwege het belang van partijen dat de zaak door de betrokken raadsman en/of raadsvrouw enerzijds en de betrokken officier van justitie anderzijds wordt behandeld.
7.Rb. Overijssel 1 augustus 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3322, onder 3.1.3.2.
8.HR 5 april 2016, ECLI:NL:2016:580,
9.BenGH 29 november 1993, ECLI:NL:XX:1993:AD1997,
10.Vgl. HR 3 oktober 1988,
11.Vgl. HR 7 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1533, HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823 en HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8768.