Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd te Emmen,
1.Voorgeschiedenis
2.De tussenbeschikking van de meervoudige strafkamer
3.De beschikking van de rechter-commissaris van 13 juli 2022
allein beslag genomen stukken die volgens klagers onder het verschoningsrecht vallen, onder meer betrekking hebbende op [naam 1] , [slachtoffer] en [naam 2] , en die informatie bevatten die betrekking hebben op met ouderlingen in vertrouwen gedeelde informatie in het kader van pastorale zorg, inclusief de informatie met betrekking tot de religieuze rechterlijke comités, en dus ook inclusief de stukken die in het kader van onderzoek Zwarte Bes met betrekking tot [slachtoffer] in beslag zijn genomen. Het betreft naar het oordeel van de rechter-commissaris stukken die dienen te worden aangemerkt als stukken in de zin van artikel 98 lid 1 Sv, wat maakt dat deze stukken niet zonder toestemming van klagers in beslag genomen hadden mogen worden.
4. Het hoger beroep van het OM tegen de beschikking van de rechter-commissaris
5. De hervatting van het onderzoek op de raadkamerzitting op 7 september 2022
- de (door klagers gemachtigde) raadsman mr. O.M.B.J. Volgenant;
- de officier van justitie mr. A. Schotman, als vertegenwoordiger van het OM;
- [naam 3] , bestuurslid van de [klager 1] .
6.De beoordeling
- het klaagschrift van 10 december 2019 (artikel 552a Sv) ;
- het klaagschrift van 17 augustus 2021, voor zover dit niet voormeld aanvullend klaagschrift betreft (artikel 98 lid 4 Sv).
7.De beslissing
- verklaart klagers in het klaagschrift van 10 december 2019 niet-ontvankelijk, voor zover het klaagschrift
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in het klaagschrift van 16 maart 2020, zoals hiervoor onder 2 en 6.1 is overwogen;
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in het klaagschrift van 17 augustus 2021, voor zover daarin het aanvullende klaagschrift van 16 maart 2020 als integrerend onderdeel is opgenomen, zoals hiervoor onder 2 en 6.1 is overwogen;
- verklaart het klaagschrift van 17 augustus 2021 deels gegrond, zoals hiervoor onder 6.3 is overwogen;
- verklaart het klaagschrift van 10 december 2019 deels gegrond, zoals hiervoor onder 6.4 is overwogen, en voor het overige ongegrond;
- gelast de vernietiging vóór 1 november 2022 van de in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt.