ECLI:NL:RBOVE:2023:3322

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
05/000421-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging wegens schending van het verschoningsrecht

Op 15 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging van de verdachte. De zaak betreft ernstige beschuldigingen van ontucht met minderjarigen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het OM zich schuldig heeft gemaakt aan structurele en langdurige schendingen van regelgeving met betrekking tot het verschoningsrecht. De verdediging voerde aan dat het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege deze schendingen, terwijl het OM stelde dat het ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de regelgeving omtrent het verschoningsrecht niet is nageleefd, wat heeft geleid tot een schending van de fundamentele beginselen van het strafprocesrecht. De rechtbank benadrukte dat het vertrouwen van de burger in de rechtspleging in het geding is en dat de geconstateerde inbreuken op de regelgeving van groot belang zijn voor de rechtsstaat. Gezien de ernst van de schendingen heeft de rechtbank besloten dat de enige passende conclusie is dat het OM niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05/000421-23 (P)
Datum vonnis: 15 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1975 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van wat door de (gemachtigde) raadsman van verdachte,
mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht en hetgeen de officier van justitie, mr. A. Schotman, heeft betoogd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het meermalen plegen van ontucht, dat mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met [slachtoffer 1] , die toen nog geen 12 jaar was;
feit 2:het meermalen plegen van ontucht, dat mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met [slachtoffer 1] , die toen nog geen zestien jaar was;
feit 3:het plegen van ontucht met [slachtoffer 2] , die toen nog geen zestien jaar was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 mei 1993 tot en met 29 januari 1996 in de gemeente Weststellingwerf en/of Assen, althans in Nederland,met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1984, die toen de leeftijd van 12jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en/of- het pijpen van die [slachtoffer 1] en/of- het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en/of het laten vasthouden vanzijn, verdachtes, penis en/of- het aftrekken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer 1] ;2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 januari 1996 tot en met 31 december 1997 in de gemeente Weststellingwerf en/of Assen, althans in Nederland,met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1984, die de leeftijd van twaalfjaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en/of- het pijpen van die [slachtoffer 1] en/of- het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en/of het laten vasthouden vanzijn, verdachtes, penis en/of- het aftrekken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer 1]
3
hij in of omstreeks de periode van 14 augustus 2016 tot en met 16 augustus 2016 te Assen, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te wetenhet aftrekken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer 2]

3. De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort gezegd – primair aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in haar vervolging wegens structurele en langdurige schendingen van regelgeving ten aanzien van het verschoningsrecht en het structurele en aanhoudende gebruik van geheimhouderinformatie.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging ten aanzien van feit 3, vanwege het niet naleven van de Aanwijzing Zeden.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van het Openbaar Ministerie houdt kort gezegd in dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat alle bestreden onderzoekshandelingen steeds hebben plaatsgevonden met een machtiging van de rechter-commissaris. Gelet op de duur van de klachtprocedure en de hoeveelheid beslissingen, was het ook niet zo dat de uiteindelijke uitkomst heel voor de hand liggend was. Bovendien is onvoldoende gemotiveerd wat het nadeel is geweest voor verdachte, die een deel van de omstreden documenten zelf heeft aangeleverd.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
3.1.3.1 Toepasselijke wet- en regelgeving
Artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt:
‘Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.’
Artikel 126aa lid 2 Sv luidt:
‘Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 en 218a zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.’
Artikel 4, lid 1 en lid 2, Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, dat aan artikel 126aa lid 2 Sv uitvoering geeft, luidt als volgt:
‘1. De opsporingsambtenaar die door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder, stelt hiervan de officier van justitie onverwijld in kennis.’
3.1.3.2. Overweging
Het verschoningsrecht, opgenomen in artikel 218 Sv berust op de eis dat iedere burger die zich wendt om hulp of bijstand tot de in dit artikel genoemde hulpverleners, er op moet kunnen vertrouwen dat wat aan die hulpverleners wordt toevertrouwd, geheim blijft. De wetgever heeft dit recht zo belangrijk gevonden, dat de waarheidsvinding in de strafzaak er in het algemeen voor moet wijken.
In de onderhavige zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 geoordeeld dat zich situaties kunnen voordoen waarin ouderlingen van de Jehova’s Getuigen, al dan niet als lid van een religieus rechterlijk comité, zodanig intensief betrokken kunnen zijn bij het verlenen van geestelijke hulp en zorg aan gemeenteleden dat zij in die hoedanigheid kunnen worden aangemerkt als behorende tot de geestelijke stand, waaruit voortvloeiend hen een (afgeleid) verschoningsrecht zou kunnen toekomen. [1]
De rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel heeft vervolgens bij beschikking van 13 juli 2022 bepaald dat ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken die informatie bevatten die betrekking heeft op met ouderlingen in vertrouwen gedeelde informatie, inclusief de informatie met betrekking tot de religieuze rechterlijke comités, het verschoningsrecht geldt. Met betrekking tot de door het Openbaar Ministerie niet aangeleverde stukken en gegevens, vanwege de grote omvang hiervan (het digitale beslag), heeft de rechter-commissaris bepaald dat deze stukken en gegevens nu niet kunnen worden beoordeeld in het kader van artikel 98 Sv, zodat niet kan worden uitgesloten en het er daarom voor moet worden gehouden, dat ten aanzien van deze niet aangeleverde stukken en gegevens een verschoningsrecht geldt. [2]
Bij beschikking van 30 september 2022 heeft de raadkamer in deze rechtbank onder meer de vernietiging gelast vóór 1 november 2022 van de in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat klagers een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt
Naar aanleiding van deze beslissing heeft het Openbaar Ministerie een nieuw einddossier aangeleverd.
De wettelijke bepalingen en regelgeving zoals genoemd onder 3.1.3.1, strekken ter bescherming van het beginsel van het verschoningsrecht. Op het moment dat een verbalisant tijdens de opsporing kennis neemt van gegevens waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat ze afkomstig zijn van een geheimhouder dient hij de officier van justitie hiervan meteen in kennis te stellen. De officier van justitie dient de gegevens dan meteen te vernietigen óf hij vraagt een machtiging aan de rechter-commissaris om de desbetreffende
anderegegevens die niet onder het verschoningsrecht vallen, te mogen voegen in het dossier. In de onderhavige zaak had er bij de opsporingsambtenaren en het Openbaar Ministerie redelijkerwijs het vermoeden moeten bestaan dat er sprake was van gegevens van geheimhouders. De rechtbank stelt vast dat de regelgeving niet is nageleefd.
Na de beslissing van de raadkamer van 30 september 2022 is het dossier opgeschoond, ware het niet dat zich in het ‘nieuwe’ dossier nog steeds geheimhouderinformatie bevindt, die niet aan het dossier had mogen worden toegevoegd. Zo bevinden zich in het dossier onder meer een analyse door het opsporingsteam van de aangetroffen geheimhouderinformatie, een proces-verbaal bevindingen tijdlijn (mede) gebaseerd op geheimhouderinformatie, tapverbalen van gesprekken met ouderlingen, de brieven van verdachte aan de ouderlingen en hun reactie daarop.
Het nalaten van de vernietiging van geheimhouderinformatie, dan wel het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris tot voeging van informatie aan de processtukken, en de daarmee samenhangende voortdurende mogelijkheid van kennisneming van die informatie, houden een schending in van een beginsel dat voor het strafprocesrecht door de wetgever zelf van fundamenteel belang wordt geacht. De geconstateerde ernstige, grootschalige en voortdurende inbreuken op de regelgeving die het verschoningsrecht moet waarborgen door het Openbaar Ministerie, ondergraven het vertrouwen van de burger in dat wat hij in vertrouwen met een (mogelijke) geheimhouder bespreekt, ook geheim blijft. Deze kwestie stijgt uit boven schending van de individuele rechtsbelangen van een verdachte – hoewel die hier ook ernstig zijn geschaad – in een concrete strafzaak en raakt het vertrouwen in de rechtspleging in zijn geheel. Gelet hierop acht de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte de enig passende conclusie.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de strafvervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. J. de Ruiter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.