ECLI:NL:RBOVE:2022:1853

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ak_20_2002
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang wegens verkoop van goederen bestemd voor illegale hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, de eigenaar van een groothandel in tuinartikelen, en de burgemeester van de gemeente Zwolle. De burgemeester had aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat eiser goederen verkocht die bestemd waren voor illegale hennepteelt. Eiser heeft tegen deze last beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de last op te leggen en dat de last in stand kon blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn pand voorwerpen en stoffen voorhanden had die als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de aard, hoeveelheid en combinatie van de aangetroffen goederen, die onder andere koolstoffilters, ventilatoren en kweektenten omvatten. Eiser betwistte dat zijn goederen bestemd waren voor grootschalige hennepteelt, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van de bestuurlijke rapportage en het politierapport aannemelijk had gemaakt dat de goederen bestemd waren voor illegale hennepteelt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijspraak van eiser in een strafzaak niet in de weg stond aan de handhaving van de last onder bestuursdwang, omdat de burgemeester beschikte over aanvullend bewijs dat niet in het strafdossier was opgenomen. De rechtbank heeft de last onder bestuursdwang in stand gelaten en het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2002

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Veldman),
en

de burgemeester van de gemeente Zwolle (verweerder)

(gemachtigde: K.A. Visser-Schönbeck).

Procesverloop

In een besluit van 28 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
In een besluit van 9 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft bepaald dat de beperking van de kennisneming van enkele door verweerder ingediende stukken gerechtvaardigd is. Het gaat om een bestuurlijke rapportage van 16 oktober 2020 (de rechtbank begrijpt: 16 oktober 2019) (hierna: de bestuurlijke rapportage) en een politierapport van 23 januari 2020, ondertekend op 5 februari 2020 (hierna: het politierapport). Deze stukken zijn daarom niet aan eiser toegestuurd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Op de zitting heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de niet aan hem toegezonden stukken uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen. Eiser heeft nadere stukken ingediend. Verweerder heeft daarop gereageerd met een aanvullend verweerschrift. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank verweerder schriftelijke vragen gesteld. Verweerder heeft deze vragen beantwoord in een brief met bijlagen. Eiser heeft daarop gereageerd in een e-mail met bijlage.
De rechtbank heeft partijen gewezen op hun recht opnieuw ter zitting te worden gehoord. Geen van de partijen heeft verklaard daar gebruik van te willen maken. Daarop heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.
Bij de sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meegedeeld dat zij binnen zes weken uitspraak zou doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht dat zij zes weken later uitspraak zal doen.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding en conclusie
1. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of de last onder bestuursdwang in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was om aan eiser een last onder bestuursdwang op te leggen en dat hij deze bevoegdheid in redelijkheid heeft kunnen gebruiken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser is de eigenaar en exploitant van een groothandel in (onder meer) allerhande tuinartikelen, genaamd [naam bedrijf] . Dit bedrijf is gevestigd in een pand aan de [adres] in Zwolle (het pand).
Op 29 oktober 2019 heeft verweerder van de politie de bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat op 18 september 2019 door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een controle is uitgevoerd in het pand. Daarbij waren ook een aantal politieambtenaren aanwezig. In verband met de goederen die tijdens deze controle zijn aangetroffen, heeft de politie een onderzoek ingesteld naar overtredingen van de Opiumwet en is het pand doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is een groot aantal goederen aangetroffen en inbeslaggenomen, waaronder afzuigapparatuur, afzuigslangen, assimilatielampen, droognetten, hygro-, PH-EC en thermometers, goederen bestemd voor bewatering (waaronder een opvouwbare waterton), koolstoffilters, kweekfolie, kweek- en plantenbakken, kweektenten, plantenvoeding, schakelkasten, slakkenhuizen, tijdschakelaars, transformators, ventilatoren en voedingscomputers. Verder blijkt uit de rapportage dat op de toonbank een kweekschema, een folder voor het knippen van gedroogde hennep, meerdere verpakkingseenheden voor longvloei en tips (geschikt voor het maken van joints) en producten voor het testen van de hoeveelheid THC in hasj en hennep zijn aangetroffen.
Op basis van de bestuurlijke rapportage heeft verweerder geconcludeerd dat eiser vanuit het pand goederen verkoopt die zijn bestemd voor illegale hennepteelt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder eiser bij het primaire besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Verweerder heeft eiser gelast deze overtreding binnen twee weken te beëindigen en beëindigd te houden door geen goederen meer te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, te vervaardigen of voorhanden te hebben die bestemd zijn voor de strafbare productie van drugs. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiser dit kan doen door zijn assortiment en bedrijfsvoering aan te passen. Verder heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij direct opdracht zal geven om het pand voor de duur van drie maanden te sluiten en te verzegelen als bij een controle door medewerkers van de gemeente of politie wordt vastgesteld dat eiser niet aan de last voldoet.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de last onder bestuursdwang in stand gelaten. Verweerder heeft de motivering van de last aangevuld met het politierapport. Verweerder heeft aan de last ten grondslag gelegd dat op grond van de hoeveelheid, de aard en de onderlinge combinatie van de aangetroffen goederen redelijkerwijs aannemelijk is dat deze goederen bestemd zijn voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Verweerder is van mening dat eiser weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de goederen die hij verkoopt daarvoor zijn bestemd. Verweerder vindt het daarom aannemelijk dat eiser goederen voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.
Staat de vrijspraak door de strafrechter in de weg aan de last onder bestuursdwang?
4.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de last onder bestuursdwang niet in stand kan blijven, omdat hij op 18 maart 2021 door de politierechter is vrijgesproken van de hem tenlastegelegde overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Eiser is van mening dat uit (de motivering van) deze vrijspraak volgt dat er gerede twijfel is of sprake is van een overtreding van deze bepaling.
4.2
Verweerder is van mening dat de vrijspraak door de strafrechter niet in de weg staat aan het handhaven van de last onder bestuursdwang, omdat verweerders beslissing mede is gebaseerd op een bewijsstuk dat geen deel uitmaakte van het strafdossier en omdat in het bestuursrecht sprake is van een afwijkende bewijslast ten opzichte van het strafrecht.
4.3
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiser aanvoert dat de vrijspraak door de strafrechter tot gevolg heeft dat het bestreden besluit in strijd is met de onschuldpresumptie, zoals gewaarborgd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.3.1
De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser overgelegde aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter van 18 maart 2021 en het proces-verbaal van de zitting en het mondeling vonnis van 18 maart 2021 blijkt dat de politierechter eiser die dag heeft vrijgesproken van de hem tenlastegelegde overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Aan deze vrijspraak heeft de politierechter ten grondslag gelegd dat hij in het dossier en het ter terechtzitting besprokene de onderbouwing mist dat de goederen die bij eiser zijn aangetroffen geschikt zijn voor professionele en grootschalige hennepteelt. De politierechter heeft overwogen dat in het proces-verbaal van de politie van 31 maart 2020 slechts staat dat de goederen voor hennepteelt gebruikt kunnen worden en dat hij niet de expertise heeft om hier zelf een oordeel over te geven. Verder heeft de politierechter overwogen dat de officier van justitie heeft gesteld dat hiervoor moet worden gekeken naar de hoeveelheid, de aard en de combinatie van de goederen, maar dat het hem te ver gaat om hier eigenstandig een conclusie aan te verbinden. De politierechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat de aangetroffen artikelen specifiek geschikt waren voor het faciliteren van grootschalige en professionele hennepteelt. Eiser heeft laten weten dat tegen het vonnis van de politierechter geen hoger beroep is ingesteld.
4.3.2
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het EVRM wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze onschuldpresumptie brengt volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) mee dat het publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvoor hij is vrijgesproken. Voor een geslaagd beroep op dit aspect van de onschuldpresumptie dient de betrokkene te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband (‘link’) bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. Zo’n verband is bijvoorbeeld aanwezig als die latere procedure een onderzoek vereist van de uitkomst van de eerdere strafrechtelijke procedure, in het bijzonder in een geval waarin die latere procedure de rechter dwingt tot een onderzoek van een strafrechtelijk oordeel, tot een heroverweging of beoordeling van het bewijs in het strafrechtelijke dossier, tot een oordeel over de deelname van de belanghebbende aan de gebeurtenissen die hebben geleid tot de eerdere ‘criminal charge’, of tot een oordeel over de bestaande aanwijzingen van mogelijke schuld van de belanghebbende. [1]
4.3.3
In dit geval bestaat een verband als bedoeld onder 4.3.2, omdat de tenlastelegging waarvan de politierechter eiser heeft vrijgesproken is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als dat wat heeft geleid tot het besluit tot het opleggen van de last onder bestuursdwang. Daarbij komt dat de politierechter eiser heeft vrijgesproken van het feit dat strafbaar is gesteld in artikel 11a van de Opiumwet, terwijl verweerder eiser een last onder bestuursdwang heeft opgelegd wegens het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in diezelfde bepaling. Dit beroep dwingt de rechtbank dus tot een beoordeling van dezelfde bewijsmiddelen met betrekking tot het op dezelfde datum voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.
4.3.4
Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat het feit dat een verband als hiervoor is vastgesteld op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat het oordeel van de strafrechter eraan in de weg staat dat in een latere bestuursrechtelijke procedure de gedragingen waarvan de betrokkene is vrijgesproken - als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs - bewezen worden verklaard. Daarbij is wel van belang dat de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel dienen te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van wat de betrokkene in de strafzaak werd verweten. [2] Daarbij is ook van belang dat de rechterlijke autoriteiten zich moeten onthouden van strafrechtelijke karakterisering van de gedraging van de betrokkene en hun eigen forum niet te buiten gaan. [3]
4.3.5
De rechtbank stelt vast dat verweerder de last onder bestuursdwang mede heeft gebaseerd op een bewijsmiddel waarover de politierechter niet heeft beschikt. Daartoe overweegt zij dat de politie en het openbaar ministerie desgevraagd aan verweerder hebben laten weten dat het politierapport dat (mede) aan de last ten grondslag is gelegd niet in het strafdossier zat. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze mededelingen te twijfelen. Dit geldt temeer omdat de politierechter heeft overwogen dat hij in het dossier onderbouwing mist dat de goederen die bij eiser zijn aangetroffen geschikt zijn voor professionele en grootschalige hennepteelt en dat in het proces-verbaal van de politie slechts staat dat de goederen voor hennepteelt gebruikt kunnen worden, terwijl in het politierapport van 5 februari 2020 dat aan de last ten grondslag is gelegd uitgebreid is gemotiveerd waarom de aangetroffen goederen volgens de rapporteur bestemd waren voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Hierin ziet de rechtbank een bevestiging dat de politierechter inderdaad niet over dit rapport en de daarin neergelegde informatie heeft beschikt. Hieruit volgt dat verweerder de last onder bestuursdwang mede heeft gebaseerd op aanvullend bewijs, zoals bedoeld onder 4.3.4.
4.3.6
De rechtbank zal hierna beoordelen of dit aanvullend bewijs voldoende aanknopingspunten biedt om de last onder bestuursdwang in stand te laten, zonder twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak door de strafrechter en dus zonder in strijd te handelen met artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
Was verweerder bevoegd aan eiser een last onder bestuursdwang op te leggen wegens het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet?
5.1
Eiser betwist dat de exploitatie van [naam bedrijf] een overtreding van artikel 11a van de Opiumwet oplevert. Volgens hem kan uit het enkele aantreffen van de kweekspullen niet worden afgeleid dat deze goederen waren bestemd voor grootschalige hennepkweek. Eiser heeft in dit kader verwezen naar een arrest van de Hoge Raad. [4] Hij stelt dat zijn verkoop zich richt op de kleine thuisteler en op het hele spectrum van de botanische hobbyteelt van bloemen, planten en groenten, zoals ook blijkt uit de administratie. Uit het kassasysteem blijkt dat de meeste transacties kleine leveringen betreffen. Verder voert eiser aan dat in het pand slechts kleine hoeveelheden van goederen zijn aangetroffen en dat daarbij de typische producten voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt ontbraken. Volgens eiser hebben de aangetroffen folders over kunstlicht betrekking op teeladvies voor de kleine thuisteler en worden longvloei en THC-testers ook gebruikt door kleine thuistelers. Koolstoffilters zijn niet uitsluitend bestemd voor illegale hennepteelt en worden ook veel gebruikt door thuistelers bij het telen van bijvoorbeeld salie en pepers. Eiser heeft erop gewezen dat het bezit van voorwerpen strafbaar wordt als de betrokkene een criminele intentie heeft om deze spullen te gebruiken voor grootschalige hennepteelt. Als de betrokkene de voorwerpen niet langer bestemt voor hennepteelt is hij niet strafbaar. Eiser heeft in dit kader gewezen op enkele arresten van de Hoge Raad. [5] Volgens eiser leidt de aanwezigheid en het aanbieden van de aangetroffen goederen niet tot het ernstige vermoeden dat hij een bijdrage levert aan de strafbare voorbereiding van illegale hennepteelt. Ook levert dit geen bewijs dat hij daarmee grootschalige hennepteelt faciliteert. Verder heeft eiser aangevoerd dat de criminele intentie ontbreekt, aangezien hij geen spullen aanbiedt aan het publiek dat zich richt op beroeps- of bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt. Hij neemt expliciet afstand van illegale hennepteelt en heeft daartoe op zijn website, in zijn correspondentie en in het pand de mededeling geplaatst dat [naam bedrijf] niet levert aan grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Eiser is van mening dat op hem geen actieve onderzoeksplicht rust ten aanzien van de afnemers van de goederen, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat zij de goederen zullen gebruiken voor illegale hennepteelt. Hij heeft in dat kader verwezen naar een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. [6]
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in het pand stoffen en voorwerpen voorhanden had als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet. Verweerder concludeert op basis van de bestuurlijke rapportage en het politierapport dat een deel van de in het pand aangetroffen goederen, waaronder koolstoffilters, ventilatoren, slakkenhuizen, groeitenten en potten, in iedere illegale hennepkwekerij wordt aangetroffen. Vooral koolstoffilters zijn volgens verweerder specifiek bestemd voor illegale hennepteelt. Ook is een schakelbord aangetroffen waarvan de tijdschakelaar was ingesteld op een tijdschema dat expliciet gebruikt wordt voor illegale hennepkwekerijen. Volgens verweerder doet de omstandigheid dat een aantal aangetroffen goederen (zoals longvloei en THC-testers) afzonderlijk ook bestemd kunnen zijn voor kleinschalige hennepteelt, niet af aan de conclusie dat de aangetroffen goederen, gelet op de hoeveelheid, de aard en de onderlinge combinatie, bestemd zijn voor illegale hennepteelt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de administratie (uitdraai van het kassasysteem) niet kan worden afgeleid dat alleen wordt verkocht aan kleine thuistelers, omdat op basis daarvan geen relatie kan worden gelegd tussen de transacties en de kopers. Zo kan een koper meerdere kleine transacties doen. Eisers stelling dat [naam bedrijf] zich richt op het hele spectrum van de botanische hobbyteelt wordt volgens verweerder niet ondersteund door het aangetroffen assortiment, dat vrijwel uitsluitend bestaat uit goederen die gebruikt worden voor hennepteelt. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor illegale hennepteelt gebaseerd op een aangetroffen e-mail uit 2008 waarin eiser aangeeft dat hij goederen verkoopt voor hennepteelt, op de aangetroffen folders met advies over hennepteelt, op de aangetroffen verpakkingseenheden longvloei en tips en producten voor het testen van de hoeveelheid THC in hasj en hennep en op de omstandigheid dat eisers onderneming via een forum op internet wordt gepresenteerd als traditionele growshop. Daarnaast leidt verweerder uit de omstandigheid dat op meerdere plaatsen in het pand en op eisers website is aangegeven dat afstand wordt gedaan van illegale hennepteelt, af dat eiser bekend is met de mogelijke bestemming van de goederen.
5.3
De rechtbank is van mening dat zij in dit geval tot een oordeel kan komen over het besluit tot het opleggen van de last onder bestuursdwang zonder twijfel op te roepen over de juistheid van de gronden van de in het vonnis van de politierechter vervatte vrijspraak. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om eiser een last onder bestuursdwang op te leggen. Zij zal dit hierna toelichten.
5.3.1
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. Deze bevoegdheid heeft de burgemeester sinds 1 januari 2019. De strafbepaling van artikel 11a van de Opiumwet, waaraan deze bevoegdheid is gekoppeld, is in werking getreden op 1 maart 2015.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. [7]
De burgemeester is ook bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om opzettelijk in strijd met artikel 3 van de Opiumwet te handelen en het daarbij gaat om een grote hoeveelheid van de in lijst II, behorend bij de Opiumwet, bedoelde middelen, zoals hennep. Uit artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit volgt dat van een grote hoeveelheid sprake is bij meer dan 500 g hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. [8] De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 februari 2020. [9]
5.3.2
De rechtbank stelt vast dat de in het pand aangetroffen voorwerpen gebruikt kunnen worden om een hennepplantage op te zetten. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en of eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die stoffen en voorwerpen daarvoor bestemd waren.
5.3.3
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het kader van het opleggen van een last onder bestuursdwang niet hoeft te bewijzen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Voldoende is dat verweerder aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.
Daarnaast is van belang dat de artikelen 11a en 13b van de Opiumwet zien op voorbereidingshandelingen zowel voor grootschalige hennepteelt als voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Deze beide vormen van hennepteelt hoeven niet samen te vallen en het gaat daarbij dus niet om cumulatieve vereisten. Van grootschalige hennepteelt is pas sprake bij het telen van meer dan 500 gram hennep of meer dan 200 hennepplanten. Voor de vaststelling of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt is de hoeveelheid hennep(planten) niet van doorslaggevend belang en wordt (vooral) gekeken naar de manier waarop de hennepplanten worden geteeld. In paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet is een aantal factoren genoemd die een rol spelen bij deze vaststelling. Het gaat daarbij om de schaalgrootte van de teelt (bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen), de mate van professionaliteit en het doel van de teelt. In bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet is een aantal indicatoren genoemd op basis waarvan de mate van professionaliteit van de teelt wordt bepaald, zoals de (vorm van de gebruikte) belichting, verwarming en bevloeiing. Als wordt voldaan aan twee of meer van deze indicatoren, wordt aangenomen dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
5.3.4
Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage en het politierapport. De bestuurlijke rapportage is opgesteld op basis van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de gespecialiseerde opsporingsambtenaar die aanwezig was bij de doorzoeking van het pand. In het politierapport is door een andere gespecialiseerde opsporingsambtenaar een nadere analyse gegeven van de voorwerpen die in het pand zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd geen twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de vastlegging in deze rapportages. De enkele, niet onderbouwde stellingen van eiser dat de politie veel onjuistheden debiteert over het growshopverbod en dat de opsporingsambtenaar die het politierapport heeft opgesteld in een (door eiser overgelegd) politierapport van 22 januari 2019 in een andere zaak onjuiste informatie heeft verstrekt over het faciliteren van grootschalige hennepteelt door het verkopen van voedingshulpmiddelen, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft geen berekeningen of andere bewijsstukken overgelegd die deze stellingen ondersteunen. Ook eisers betwisting van de in de rapporten opgenomen informatie dat het assortiment van [naam bedrijf] vrijwel uitsluitend bestond uit goederen die gerelateerd zijn aan hennepteelt en dat verpakkingen plantenvoeding van meer dan 5 liter werden verkocht, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze rapporten. Met de enkele, niet onderbouwde stellingen dat het assortiment ook bestaat uit vele zaden van groente en fruit, harken, scheppen, gieters, bezems, heggenscharen en andere artikelen voor de thuisteler van diverse gewassen en dat de grootste verpakkingen plantenvoeding 5 liter bevatten, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de informatie in de rapporten niet klopt. Daarom mocht verweerder de bestuurlijke rapportage en het politierapport aan zijn besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ten grondslag leggen. [10]
5.3.5
De rechtbank heeft ingestemd met de beperkte kennisneming van de bestuurlijke rapportage en het politierapport. Daardoor heeft eiser geen kennis kunnen nemen van deze rapporten en kan de rechtbank daar in deze uitspraak niet uit citeren. Verweerder heeft (onder meer) in de nota van zienswijzen die deel uitmaakt van het primaire besluit, het in de bezwaarfase opgestelde verweerschrift van 25 juni 2020, de schriftelijke reactie naar aanleiding van de hoorzitting van 6 augustus 2020, het verweerschrift van 26 november 2020 en het aanvullend verweerschrift van 2 september 2021 samenvattingen gegeven van delen van de informatie die in deze rapporten is opgenomen en een deel van de conclusie van het politierapport geciteerd.
Uit de informatie die verweerder heeft gegeven over de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de rapportage passages zijn opgenomen uit het proces-verbaal dat is opgesteld door de gespecialiseerde opsporingsambtenaar die aanwezig was bij het bezoek aan het pand. In de rapportage staat onder meer dat een deel van de in [naam bedrijf] aangetroffen goederen ook in hennepkwekerijen wordt aangetroffen en dat het daarbij bijvoorbeeld gaat om koolstoffilters, ventilatoren, slakkenhuizen en groeitenten. Verder blijkt uit de door verweerder verstrekte informatie dat in de rapportage staat dat in het pand een schakelbord is aangetroffen waarvan de tijdschakelaar was ingesteld op een tijdschema dat wordt gebruikt voor hennepkwekerijen en dat op de toonbank een kweekschema, een folder voor het knippen van gedroogde hennep, meerdere verpakkingseenheden longvloei en tips en een product voor het testen van de hoeveelheid THC in hasj en hennep zijn aangetroffen. Ook staat in de rapportage dat de opsporingsambtenaar zoekopdrachten op internet heeft uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan erop wijzen dat het gebruik van koolstoffilters, assimilatielampen, droognetten, groeimiddelen, slakkenhuizen en kweektenten voor de (thuis)teelt van groenten niet gebruikelijk is.
Uit de informatie die verweerder heeft gegeven over het politierapport blijkt dat dit rapport is opgesteld door een inspecteur van politie, die werkzaam is als eenheidscoördinator hennep bij de Coördinatie Eenheid Hennep van politie Eenheid Midden Nederland en dat deze in dat rapport een nadere analyse heeft gegeven van de voorwerpen die zijn aangetroffen in [naam bedrijf] . In de rapportage wordt geconcludeerd dat voorwerpen zoals aangetroffen in [naam bedrijf] door de inspecteur ook veelvuldig zijn aangetroffen in hennepkwekerijen en growshops, dat het geen materialen zijn die je in een regulier tuincentrum zou aantreffen ten behoeve van hobbymatige teelt, dat het geen materialen zijn die worden gebruikt in de (professionele) glastuinbouw en dat de mate van professionaliteit van veel van deze goederen, te beoordelen aan de hand van bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet, te beschouwen is als “hoog”. De in het pand aangetroffen handleidingen en kweekschema’s waren allemaal gericht op kweek onder kunstlicht, een indicator voor een hoge mate van professionaliteit. Verder blijkt uit de door verweerder gegeven informatie dat in het politierapport staat dat in het pand jerrycans van 5 en 10 liter zijn aangetroffen en dat in dat rapport met een berekening is uitgelegd dat dit formaat verpakkingen plantenvoeding veel groter is dan iemand voor thuisteelt nodig zou hebben, dat (uitgaande van het kweekschema van de leverancier) met een verpakking van 10 liter water kan worden aangemaakt voor 254 hennepplanten, dat een thuisteler met maximaal vijf hennepplanten jaren kan doen met een jerrycan van 5 liter en dat jerrycans met een inhoud van 5, 10 of 20 liter zijn bestemd voor illegale teelt. Blijkens de door verweerder gegeven informatie wordt in het rapport geconcludeerd dat [naam bedrijf] , gelet op het type, de benaming, de aantallen goederen en het samenstel van die goederen, alle benodigdheden aanbiedt ten behoeve van de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en dat dit maakt dat sprake was van een bedrijfsaanbod dat was gericht op de verkoop van goederen ten behoeve van de illegale hennepteelt. Verder wordt in het rapport geconcludeerd dat het gaat om kweekmateriaal en goederen, die naar hun aard en/of functie geschikt zijn voor de bevordering van een optimale oogst en een optimale financiële opbrengst van een hennepkwekerij en deze aldus professionele op winst gerichte hennepteelt bevorderen. Ook komt blijkens de door verweerder gegeven informatie uit het rapport naar voren dat in de winkel maar weinig artikelen stonden die niet aan te merken waren als gerelateerd aan hennep.
De rechtbank heeft kennisgenomen van deze beide rapporten en heeft geconstateerd dat bovenstaande weergave van de inhoud daarvan juist is.
5.3.6
Zoals hiervoor al aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat zij in dit geval tot een oordeel kan komen over het besluit tot het opleggen van de last onder bestuursdwang zonder twijfel op te roepen over de juistheid van de gronden van de in het vonnis van de politierechter vervatte vrijspraak. De politierechter heeft de vrijspraak - kort gezegd - gebaseerd op de omstandigheid dat in het strafdossier en het ter terechtzitting besprokene geen onderbouwing is gegeven van de stelling dat de bij eiser aangetroffen goederen geschikt zijn voor grootschalige en professionele hennepteelt. Verweerder heeft zijn standpunt dat deze goederen daar geschikt voor zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op het politierapport. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, maakte het politierapport geen deel uit van het strafdossier. De rechtbank vindt het dan ook aannemelijk dat de politierechter niet bekend was met een belangrijk deel van de daarin opgenomen informatie. Daarom komt een andersluidende conclusie over de vraag of eiser in het pand stoffen en voorwerpen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
5.3.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de inhoud van de bestuurlijke rapportage en vooral ook de inhoud van het politierapport aannemelijk heeft kunnen achten dat de stoffen en voorwerpen die in het pand zijn aangetroffen waren bestemd voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Dat de stoffen en voorwerpen deze bestemming hadden, kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden aangenomen, met name wegens de aard, de hoeveelheid en de combinatie van deze stoffen en voorwerpen. Mede gelet op de grote inhoud van (een deel van) de aangetroffen jerrycans met voedingsmiddelen moet, gezien artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit, redelijkerwijs worden aangenomen dat deze goederen zouden worden gebruikt voor een grootschalige hennepplantage. Wegens de hoeveelheid hennepplanten die met de aangetroffen goederen kunnen worden geteeld en vooral ook gelet op de professionele aard van de aangetroffen materialen, moet, gelet op paragraaf 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet, ook redelijkerwijs worden aangenomen dat de goederen zouden worden gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsmatige hennepplantage. De rechtbank heeft daarbij vooral gekeken naar de professionaliteit van de materialen die kunnen worden gebruikt voor belichting (assimilatielampen en tijdschakelaars), voeding (voedingscomputers), ruimte/afscherming (kweektenten) en ventilatie (ventilatoren, slakkenhuizen en koolstoffilters).
Dat een aantal van de in het pand aangetroffen goederen afzonderlijk ook kunnen zijn bestemd voor de teelt van andere gewassen of (bijvoorbeeld) ook in de horeca of de uitvaartbranche kunnen worden gebruikt en dat een deel van deze voorwerpen ook verkrijgbaar is bij bijvoorbeeld bouwmarkten, doet daar niet aan af. Vooral gelet op de combinatie van de aangetroffen goederen en de hiervoor weergegeven informatie uit het politierapport, is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat deze goederen (enkel) waren bestemd om te worden gebruikt in de horeca, de uitvaartbranche of de kleinschalige, niet professionele kweek van enkele hennepplanten voor eigen gebruik of de kweek van andere gewassen.
De rechtbank is verder van oordeel dat eisers betoog dat de apparatuur die hij verkoopt niet geschikt is voor grootschalige hennepteelt, omdat deze apparatuur daarvoor niet groot genoeg is of onvoldoende vermogen heeft, niet kan slagen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is verweerder niet alleen bevoegd om handhavend op te treden tegen het faciliteren van grootschalige hennepteelt, maar ook tegen het faciliteren van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Bij deze laatste categorie is de grootte en de capaciteit van de apparatuur niet van doorslaggevend belang, maar gaat het vooral om de mate van professionaliteit van die apparatuur. Daarbij komt dat voor grootschalige hennepteelt ook gebruik kan worden gemaakt van meerdere kleinere apparaten of meerdere apparaten met een kleiner vermogen. Dat eiser na de wetswijziging per 1 maart 2015 bewust de zwaardere apparatuur uit zijn assortiment heeft gehaald, zoals hij heeft gesteld, maakt daarom ook niet dat geen sprake is van voorwerpen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.
De door eiser genoemde arresten van de Hoge Raad geven ook geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat deze geen betrekking hebben op vergelijkbare situaties. In de genoemde arresten ging het om gevallen waarin de aangetroffen goederen eerder waren gebruikt voor het telen van hennep en waarin niet was gebleken dat het de bedoeling was dat deze goederen daar opnieuw voor zouden worden gebruikt. In dit geval stonden de goederen uitgestald in de winkelruimte van [naam bedrijf] en waren deze goederen kennelijk bestemd om te worden verkocht. Bovendien heeft eiser aangegeven dat zijn assortiment onder meer was gericht op het telen van hennep. Dat een deel van de goederen (een aantal potten en kweektenten) eerder was gebruikt, zoals eiser heeft gesteld, doet hier niet aan af. Ook tweedehands goederen kunnen worden gebruikt voor het telen van hennep. Eisers stelling dat een deel van de goederen kapot was en achter in de winkel stond om te worden geretourneerd of te worden afgevoerd naar de stort, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de in het dossier opgenomen lijst met aangetroffen en inbeslaggenomen goederen blijkt dat het overgrote deel van de goederen is aangetroffen in stellingen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat deze goederen kapot waren en gaat ervan uit dat zij waren bestemd voor de verkoop. Blijkens deze lijst zijn één slakkenhuis en drie transformatoren aangetroffen aan de voorzijde bij het rolluik. Voor zover deze vier goederen kapot waren en daarom niet bestemd waren voor de verkoop, kan dit - gelet op het zeer beperkte aantal - niet afdoen aan de conclusie van verweerder dat (het totaal van) de aangetroffen goederen was bestemd voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
5.3.7
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de door hem verkochte stoffen en voorwerpen bestemd waren om te worden gebruikt voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Eiser exploiteerde [naam bedrijf] al jarenlang vóór de wetswijziging van 1 maart 2015. Eiser heeft erkend dat de verkoop voor die datum was gericht op het telen van hennep. In verband met de wetswijziging heeft eiser bewust bepaalde producten uit zijn assortiment gehaald. Hij heeft er bewust voor gekozen om andere gelijksoortige producten met een kleinere omvang of een kleiner vermogen in het assortiment te houden. Sindsdien richt eiser zich met zijn assortiment - naar eigen zeggen - onder meer op de kleine legale thuisteler. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser goed op de hoogte is van de voorwerpen en stoffen die nodig zijn voor (onder meer) grootschalige of beroeps- en/of bedrijfsmatige hennepteelt. Eiser heeft ook erkend dat hij wist dat koolstoffilters, slakkenhuizen en de door hem verkochte plantenvoeding kunnen worden gebruikt voor het kweken van hennep en dat met meerdere kleine spullen ook grootschalig kan worden gekweekt. De rechtbank neemt in dit kader ook in aanmerking dat uit het politierapport naar voren komt dat in het pand weinig artikelen stonden die niet aan te merken waren als gerelateerd aan hennep.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser op de facturen en posters opgenomen “disclaimers” niet kan worden afgeleid dat eiser niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de door hem verkochte producten bestemd waren voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit juist worden afgeleid dat eiser ernstige redenen had om te vermoeden dat zijn producten daarvoor zouden worden gebruikt. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij er ook op heeft toegezien dat aan de “disclaimers” werd voldaan.
5.3.8
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiser in het pand voorwerpen en stoffen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet voorhanden heeft gehad. Daarom was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet aan eiser een last onder bestuursdwang op te leggen.
Mocht verweerder gebruik maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden?
6.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6.2
De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij door de last onder bestuursdwang veel klanten is kwijtgeraakt en dat zijn inkomen daardoor flink omlaag is gegaan, is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat het handhavend optreden onevenredig is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder eiser niet heeft gelast het pand te sluiten, maar de last heeft beperkt tot het niet te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen of voorhanden hebben van goederen die bestemd zijn voor de strafbare productie van drugs.
6.3
Hieruit volgt dat verweerder gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om eiser een last onder bestuursdwang op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de last onder bestuursdwang in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 6, tweede lid

Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:29

1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, (…) de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
(…)
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
(…).
Opiumwet

Artikel 3

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
(…)
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
(…).

Artikel 11

(…)
2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
(…).

Artikel 11a

Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 13b, eerste lid

De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
(…)
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

Lijst II

Op de bij de Opiumwet behorende lijst II staan onder meer:
- hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten en
- hennep (elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden).
Opiumwetbesluit

Artikel 1, tweede lid

De hoeveelheid middelen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de wet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II.
Aanwijzing Opiumwet
3.2.1 Teelt van hennep (of de cannabis plant)
(…) Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
  • De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten; Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
  • De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1); Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
  • Het doel van de teelt. Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

Bijlage 1

Factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis
Professionaliteit:
Indicator:
Laag
Gemiddeld
Hoog
Belichting
daglicht
kunstlicht op tijdklokken
Voeding
gieter
centraal geregeld bevloeiingssysteem, drupsysteem
Ruimte
balkon, tuin
afgescheiden ruimte in huis
kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen of buiten
Afscherming
geen
geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur
Ventilatie
geen
afzuiging naar buiten
Verwarming
geen
wel
thermostaat- of computergestuurd
Bodem
aarde, potgrond
speciaal verrijkte aarde en potgrond, steenwol, hydrocultuur
Ziektebestrijding
geen
wel
signaleringsvellen, ziektebestrijding, ook biologische
Verwerking
kleinschalig
in eigen beheer
uitbesteed aan manicultuurbedrijf
Plantmateriaal
onbekend zaad
geselecteerd zaad
stekken en klonen van eigen planten of extern gekocht
CO2-suppletie
geen
wel
gestuurde installatie
NB. Deze lijst met indicatoren is niet limitatief. Hetzelfde geldt voor de duiding van de aangetroffen installatie en productiemiddelen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging (r.o.) 92 tot en met 104 van het arrest van het EHRM van 12 juli 2013 in de zaak van Allen/het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2013:0712JUD002542409, het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:958, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2398.
2.Zie bijvoorbeeld r.o. 66 van het arrest van het EHRM van 23 oktober 2014 in de zaak van Melo Tadeu/Portugal, ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510, r.o. 32 van het arrest van het EHRM in de zaak A/Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2018:0529DEC006517014, het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:958, en de uitspraak van de CRvB van 2 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2398.
3.Zie r.o. 51 van het arrest van het EHRM van 18 oktober 2016 in de zaak van Alkasi/Turkije en het arrest van het EHRM van 28 maart 2017 in de zaak van Kemal Coskun/Turkije, ECLI:CE:ECHR:2017:0328JUD00450280.
4.Het gaat daarbij om het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1481.
5.Het gaat daarbij om de arresten van de Hoge Raad van 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328, en 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2435.
6.Het gaat daarbij om het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 januari 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:226.
7.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5.
8.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3.
9.Zie rechtsoverweging (r.o.) 5 van de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617.
10.De rechtbank verwijst in dit kader naar r.o. 4.1 van een uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780.