5.3De rechtbank is van mening dat zij in dit geval tot een oordeel kan komen over het besluit tot het opleggen van de last onder bestuursdwang zonder twijfel op te roepen over de juistheid van de gronden van de in het vonnis van de politierechter vervatte vrijspraak. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om eiser een last onder bestuursdwang op te leggen. Zij zal dit hierna toelichten.
5.3.1Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. Deze bevoegdheid heeft de burgemeester sinds 1 januari 2019. De strafbepaling van artikel 11a van de Opiumwet, waaraan deze bevoegdheid is gekoppeld, is in werking getreden op 1 maart 2015.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
De burgemeester is ook bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om opzettelijk in strijd met artikel 3 van de Opiumwet te handelen en het daarbij gaat om een grote hoeveelheid van de in lijst II, behorend bij de Opiumwet, bedoelde middelen, zoals hennep. Uit artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit volgt dat van een grote hoeveelheid sprake is bij meer dan 500 g hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 februari 2020.
5.3.2De rechtbank stelt vast dat de in het pand aangetroffen voorwerpen gebruikt kunnen worden om een hennepplantage op te zetten. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en of eiser wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die stoffen en voorwerpen daarvoor bestemd waren.
5.3.3De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het kader van het opleggen van een last onder bestuursdwang niet hoeft te bewijzen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Voldoende is dat verweerder aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.
Daarnaast is van belang dat de artikelen 11a en 13b van de Opiumwet zien op voorbereidingshandelingen zowel voor grootschalige hennepteelt als voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Deze beide vormen van hennepteelt hoeven niet samen te vallen en het gaat daarbij dus niet om cumulatieve vereisten. Van grootschalige hennepteelt is pas sprake bij het telen van meer dan 500 gram hennep of meer dan 200 hennepplanten. Voor de vaststelling of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt is de hoeveelheid hennep(planten) niet van doorslaggevend belang en wordt (vooral) gekeken naar de manier waarop de hennepplanten worden geteeld. In paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet is een aantal factoren genoemd die een rol spelen bij deze vaststelling. Het gaat daarbij om de schaalgrootte van de teelt (bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen), de mate van professionaliteit en het doel van de teelt. In bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet is een aantal indicatoren genoemd op basis waarvan de mate van professionaliteit van de teelt wordt bepaald, zoals de (vorm van de gebruikte) belichting, verwarming en bevloeiing. Als wordt voldaan aan twee of meer van deze indicatoren, wordt aangenomen dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
5.3.4Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage en het politierapport. De bestuurlijke rapportage is opgesteld op basis van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de gespecialiseerde opsporingsambtenaar die aanwezig was bij de doorzoeking van het pand. In het politierapport is door een andere gespecialiseerde opsporingsambtenaar een nadere analyse gegeven van de voorwerpen die in het pand zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd geen twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de vastlegging in deze rapportages. De enkele, niet onderbouwde stellingen van eiser dat de politie veel onjuistheden debiteert over het growshopverbod en dat de opsporingsambtenaar die het politierapport heeft opgesteld in een (door eiser overgelegd) politierapport van 22 januari 2019 in een andere zaak onjuiste informatie heeft verstrekt over het faciliteren van grootschalige hennepteelt door het verkopen van voedingshulpmiddelen, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft geen berekeningen of andere bewijsstukken overgelegd die deze stellingen ondersteunen. Ook eisers betwisting van de in de rapporten opgenomen informatie dat het assortiment van [naam bedrijf] vrijwel uitsluitend bestond uit goederen die gerelateerd zijn aan hennepteelt en dat verpakkingen plantenvoeding van meer dan 5 liter werden verkocht, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze rapporten. Met de enkele, niet onderbouwde stellingen dat het assortiment ook bestaat uit vele zaden van groente en fruit, harken, scheppen, gieters, bezems, heggenscharen en andere artikelen voor de thuisteler van diverse gewassen en dat de grootste verpakkingen plantenvoeding 5 liter bevatten, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de informatie in de rapporten niet klopt. Daarom mocht verweerder de bestuurlijke rapportage en het politierapport aan zijn besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ten grondslag leggen.
5.3.5De rechtbank heeft ingestemd met de beperkte kennisneming van de bestuurlijke rapportage en het politierapport. Daardoor heeft eiser geen kennis kunnen nemen van deze rapporten en kan de rechtbank daar in deze uitspraak niet uit citeren. Verweerder heeft (onder meer) in de nota van zienswijzen die deel uitmaakt van het primaire besluit, het in de bezwaarfase opgestelde verweerschrift van 25 juni 2020, de schriftelijke reactie naar aanleiding van de hoorzitting van 6 augustus 2020, het verweerschrift van 26 november 2020 en het aanvullend verweerschrift van 2 september 2021 samenvattingen gegeven van delen van de informatie die in deze rapporten is opgenomen en een deel van de conclusie van het politierapport geciteerd.
Uit de informatie die verweerder heeft gegeven over de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de rapportage passages zijn opgenomen uit het proces-verbaal dat is opgesteld door de gespecialiseerde opsporingsambtenaar die aanwezig was bij het bezoek aan het pand. In de rapportage staat onder meer dat een deel van de in [naam bedrijf] aangetroffen goederen ook in hennepkwekerijen wordt aangetroffen en dat het daarbij bijvoorbeeld gaat om koolstoffilters, ventilatoren, slakkenhuizen en groeitenten. Verder blijkt uit de door verweerder verstrekte informatie dat in de rapportage staat dat in het pand een schakelbord is aangetroffen waarvan de tijdschakelaar was ingesteld op een tijdschema dat wordt gebruikt voor hennepkwekerijen en dat op de toonbank een kweekschema, een folder voor het knippen van gedroogde hennep, meerdere verpakkingseenheden longvloei en tips en een product voor het testen van de hoeveelheid THC in hasj en hennep zijn aangetroffen. Ook staat in de rapportage dat de opsporingsambtenaar zoekopdrachten op internet heeft uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan erop wijzen dat het gebruik van koolstoffilters, assimilatielampen, droognetten, groeimiddelen, slakkenhuizen en kweektenten voor de (thuis)teelt van groenten niet gebruikelijk is.
Uit de informatie die verweerder heeft gegeven over het politierapport blijkt dat dit rapport is opgesteld door een inspecteur van politie, die werkzaam is als eenheidscoördinator hennep bij de Coördinatie Eenheid Hennep van politie Eenheid Midden Nederland en dat deze in dat rapport een nadere analyse heeft gegeven van de voorwerpen die zijn aangetroffen in [naam bedrijf] . In de rapportage wordt geconcludeerd dat voorwerpen zoals aangetroffen in [naam bedrijf] door de inspecteur ook veelvuldig zijn aangetroffen in hennepkwekerijen en growshops, dat het geen materialen zijn die je in een regulier tuincentrum zou aantreffen ten behoeve van hobbymatige teelt, dat het geen materialen zijn die worden gebruikt in de (professionele) glastuinbouw en dat de mate van professionaliteit van veel van deze goederen, te beoordelen aan de hand van bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet, te beschouwen is als “hoog”. De in het pand aangetroffen handleidingen en kweekschema’s waren allemaal gericht op kweek onder kunstlicht, een indicator voor een hoge mate van professionaliteit. Verder blijkt uit de door verweerder gegeven informatie dat in het politierapport staat dat in het pand jerrycans van 5 en 10 liter zijn aangetroffen en dat in dat rapport met een berekening is uitgelegd dat dit formaat verpakkingen plantenvoeding veel groter is dan iemand voor thuisteelt nodig zou hebben, dat (uitgaande van het kweekschema van de leverancier) met een verpakking van 10 liter water kan worden aangemaakt voor 254 hennepplanten, dat een thuisteler met maximaal vijf hennepplanten jaren kan doen met een jerrycan van 5 liter en dat jerrycans met een inhoud van 5, 10 of 20 liter zijn bestemd voor illegale teelt. Blijkens de door verweerder gegeven informatie wordt in het rapport geconcludeerd dat [naam bedrijf] , gelet op het type, de benaming, de aantallen goederen en het samenstel van die goederen, alle benodigdheden aanbiedt ten behoeve van de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en dat dit maakt dat sprake was van een bedrijfsaanbod dat was gericht op de verkoop van goederen ten behoeve van de illegale hennepteelt. Verder wordt in het rapport geconcludeerd dat het gaat om kweekmateriaal en goederen, die naar hun aard en/of functie geschikt zijn voor de bevordering van een optimale oogst en een optimale financiële opbrengst van een hennepkwekerij en deze aldus professionele op winst gerichte hennepteelt bevorderen. Ook komt blijkens de door verweerder gegeven informatie uit het rapport naar voren dat in de winkel maar weinig artikelen stonden die niet aan te merken waren als gerelateerd aan hennep.
De rechtbank heeft kennisgenomen van deze beide rapporten en heeft geconstateerd dat bovenstaande weergave van de inhoud daarvan juist is.
5.3.6Zoals hiervoor al aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat zij in dit geval tot een oordeel kan komen over het besluit tot het opleggen van de last onder bestuursdwang zonder twijfel op te roepen over de juistheid van de gronden van de in het vonnis van de politierechter vervatte vrijspraak. De politierechter heeft de vrijspraak - kort gezegd - gebaseerd op de omstandigheid dat in het strafdossier en het ter terechtzitting besprokene geen onderbouwing is gegeven van de stelling dat de bij eiser aangetroffen goederen geschikt zijn voor grootschalige en professionele hennepteelt. Verweerder heeft zijn standpunt dat deze goederen daar geschikt voor zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op het politierapport. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, maakte het politierapport geen deel uit van het strafdossier. De rechtbank vindt het dan ook aannemelijk dat de politierechter niet bekend was met een belangrijk deel van de daarin opgenomen informatie. Daarom komt een andersluidende conclusie over de vraag of eiser in het pand stoffen en voorwerpen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
5.3.7De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de inhoud van de bestuurlijke rapportage en vooral ook de inhoud van het politierapport aannemelijk heeft kunnen achten dat de stoffen en voorwerpen die in het pand zijn aangetroffen waren bestemd voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Dat de stoffen en voorwerpen deze bestemming hadden, kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden aangenomen, met name wegens de aard, de hoeveelheid en de combinatie van deze stoffen en voorwerpen. Mede gelet op de grote inhoud van (een deel van) de aangetroffen jerrycans met voedingsmiddelen moet, gezien artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit, redelijkerwijs worden aangenomen dat deze goederen zouden worden gebruikt voor een grootschalige hennepplantage. Wegens de hoeveelheid hennepplanten die met de aangetroffen goederen kunnen worden geteeld en vooral ook gelet op de professionele aard van de aangetroffen materialen, moet, gelet op paragraaf 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet, ook redelijkerwijs worden aangenomen dat de goederen zouden worden gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsmatige hennepplantage. De rechtbank heeft daarbij vooral gekeken naar de professionaliteit van de materialen die kunnen worden gebruikt voor belichting (assimilatielampen en tijdschakelaars), voeding (voedingscomputers), ruimte/afscherming (kweektenten) en ventilatie (ventilatoren, slakkenhuizen en koolstoffilters).
Dat een aantal van de in het pand aangetroffen goederen afzonderlijk ook kunnen zijn bestemd voor de teelt van andere gewassen of (bijvoorbeeld) ook in de horeca of de uitvaartbranche kunnen worden gebruikt en dat een deel van deze voorwerpen ook verkrijgbaar is bij bijvoorbeeld bouwmarkten, doet daar niet aan af. Vooral gelet op de combinatie van de aangetroffen goederen en de hiervoor weergegeven informatie uit het politierapport, is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat deze goederen (enkel) waren bestemd om te worden gebruikt in de horeca, de uitvaartbranche of de kleinschalige, niet professionele kweek van enkele hennepplanten voor eigen gebruik of de kweek van andere gewassen.
De rechtbank is verder van oordeel dat eisers betoog dat de apparatuur die hij verkoopt niet geschikt is voor grootschalige hennepteelt, omdat deze apparatuur daarvoor niet groot genoeg is of onvoldoende vermogen heeft, niet kan slagen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is verweerder niet alleen bevoegd om handhavend op te treden tegen het faciliteren van grootschalige hennepteelt, maar ook tegen het faciliteren van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Bij deze laatste categorie is de grootte en de capaciteit van de apparatuur niet van doorslaggevend belang, maar gaat het vooral om de mate van professionaliteit van die apparatuur. Daarbij komt dat voor grootschalige hennepteelt ook gebruik kan worden gemaakt van meerdere kleinere apparaten of meerdere apparaten met een kleiner vermogen. Dat eiser na de wetswijziging per 1 maart 2015 bewust de zwaardere apparatuur uit zijn assortiment heeft gehaald, zoals hij heeft gesteld, maakt daarom ook niet dat geen sprake is van voorwerpen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.
De door eiser genoemde arresten van de Hoge Raad geven ook geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat deze geen betrekking hebben op vergelijkbare situaties. In de genoemde arresten ging het om gevallen waarin de aangetroffen goederen eerder waren gebruikt voor het telen van hennep en waarin niet was gebleken dat het de bedoeling was dat deze goederen daar opnieuw voor zouden worden gebruikt. In dit geval stonden de goederen uitgestald in de winkelruimte van [naam bedrijf] en waren deze goederen kennelijk bestemd om te worden verkocht. Bovendien heeft eiser aangegeven dat zijn assortiment onder meer was gericht op het telen van hennep. Dat een deel van de goederen (een aantal potten en kweektenten) eerder was gebruikt, zoals eiser heeft gesteld, doet hier niet aan af. Ook tweedehands goederen kunnen worden gebruikt voor het telen van hennep. Eisers stelling dat een deel van de goederen kapot was en achter in de winkel stond om te worden geretourneerd of te worden afgevoerd naar de stort, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de in het dossier opgenomen lijst met aangetroffen en inbeslaggenomen goederen blijkt dat het overgrote deel van de goederen is aangetroffen in stellingen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat deze goederen kapot waren en gaat ervan uit dat zij waren bestemd voor de verkoop. Blijkens deze lijst zijn één slakkenhuis en drie transformatoren aangetroffen aan de voorzijde bij het rolluik. Voor zover deze vier goederen kapot waren en daarom niet bestemd waren voor de verkoop, kan dit - gelet op het zeer beperkte aantal - niet afdoen aan de conclusie van verweerder dat (het totaal van) de aangetroffen goederen was bestemd voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
5.3.7Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de door hem verkochte stoffen en voorwerpen bestemd waren om te worden gebruikt voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Eiser exploiteerde [naam bedrijf] al jarenlang vóór de wetswijziging van 1 maart 2015. Eiser heeft erkend dat de verkoop voor die datum was gericht op het telen van hennep. In verband met de wetswijziging heeft eiser bewust bepaalde producten uit zijn assortiment gehaald. Hij heeft er bewust voor gekozen om andere gelijksoortige producten met een kleinere omvang of een kleiner vermogen in het assortiment te houden. Sindsdien richt eiser zich met zijn assortiment - naar eigen zeggen - onder meer op de kleine legale thuisteler. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser goed op de hoogte is van de voorwerpen en stoffen die nodig zijn voor (onder meer) grootschalige of beroeps- en/of bedrijfsmatige hennepteelt. Eiser heeft ook erkend dat hij wist dat koolstoffilters, slakkenhuizen en de door hem verkochte plantenvoeding kunnen worden gebruikt voor het kweken van hennep en dat met meerdere kleine spullen ook grootschalig kan worden gekweekt. De rechtbank neemt in dit kader ook in aanmerking dat uit het politierapport naar voren komt dat in het pand weinig artikelen stonden die niet aan te merken waren als gerelateerd aan hennep.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser op de facturen en posters opgenomen “disclaimers” niet kan worden afgeleid dat eiser niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de door hem verkochte producten bestemd waren voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit juist worden afgeleid dat eiser ernstige redenen had om te vermoeden dat zijn producten daarvoor zouden worden gebruikt. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij er ook op heeft toegezien dat aan de “disclaimers” werd voldaan.
5.3.8Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiser in het pand voorwerpen en stoffen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet voorhanden heeft gehad. Daarom was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet aan eiser een last onder bestuursdwang op te leggen.
Mocht verweerder gebruik maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden?