ECLI:NL:RBMNE:2019:226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
16/176240-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens het aanbieden van goederen bestemd voor hennepteelt

Op 24 januari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanbieden en voorhanden hebben van goederen die bestemd zouden zijn voor grootschalige hennepteelt. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2019, waar de officier van justitie, mr. C. Zijlstra, de verdenking tegen de verdachte uiteenzette. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 6 juni 2017 in Houten stoffen en voorwerpen te koop had aangeboden waarvan hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor de hennepteelt. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie bevestigd.

De officier van justitie betoogde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet, omdat de aangetroffen goederen en stoffen in zijn bedrijf een duidelijke aanwijzing gaven voor een gerichtheid op grootschalige hennepteelt. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de goederen een strafbare bestemming hadden en dat de verdachte niet wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de goederen bestemd waren voor hennepteelt.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte de goederen voorhanden had en te koop aanbood, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat deze goederen daadwerkelijk bestemd waren voor de professionele of grootschalige hennepteelt. De rechtbank wees op het gebrek aan bewijs dat de verdachte wetenschap had van de strafbare bestemming van de goederen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/176240-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Zijlstra en van hetgeen verdachte en mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-op 6 juni 2017 te Houten stoffen, voorwerpen en gegevens te koop heeft aangeboden en voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat deze bestemd zijn voor de grootschalige hennepteelt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, in die zin dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen goederen voorhanden heeft gehad en te koop heeft aangeboden en dat die goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt, terwijl verdachtes opzet ook daarop was gericht.
Dat een aantal van de aangetroffen voorwerpen en stoffen ook afzonderlijk bestemd kunnen zijn voor kleinschalige hennepteelt, de teelt van andere gewassen of anderszins in de horeca gebruikt kunnen worden en dat een deel van deze voorwerpen ook verkrijgbaar is bij tuincentra of bouwmarkten, zoals verdachte heeft verklaard, doet volgens de officier van justitie aan het voorgaande niet af. De officier van justitie verwijst naar twee arresten van het Hof ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:4730) en van 2 maart 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:945). De gezamenlijkheid van de bij het bedrijf van verdachte aangetroffen stoffen en voorwerpen, waarvan op 6 juni 2017 foto’s zijn gemaakt, wijst volgens de officier van justitie op een gerichtheid op grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt. Ook van belang is dat er kweekschema’s in het bedrijf zijn aangetroffen, die overeenkomen met de wijze waarop hennep gekweekt wordt. Verdachte is eigenaar van het bedrijf en heeft het oogmerk gehad om geld te verdienen met het voorhanden hebben en te koop aanbieden van de voornoemde voorwerpen en stoffen. Op grond hiervan komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Aan de hand van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de in het bedrijf van verdachte aangetroffen voorwerpen en stoffen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Evenmin blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte wetenschap had en/of een ernstige reden had om te vermoeden dat de voorwerpen en stoffen bestemd waren voor de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet bedoelde hennepteelt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de in het bedrijf van verdachte aangetroffen goederen en stoffen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11 derde lid en/of vijfde lid, van de Opiumwet, alsmede of verdachte hiervan wetenschap heeft gehad, dan wel ernstige redenen had om dat te vermoeden, en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3) blijkt dat het op 1 maart 2015 in werking getreden artikel 11a van de Opiumwet tot doel heeft om de bestrijding van de illegale hennepteelt te intensiveren en optimaliseren.
In artikel 11a van de Opiumwet is strafbaar gesteld het verrichten van bepaalde handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Dat is slechts strafbaar, indien de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de stoffen of voorwerpen, waar hij die handelingen mee pleegt, zijn bestemd tot het plegen van een van de in artikel 11, derde of vijfde lid van de Opiumwet, strafbaar gestelde feiten. Artikel 11, derde lid van de Opiumwet ziet op het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet heeft betrekking op het telen van een grote hoeveelheid hennep. In artikel 2 van het Opiumwetbesluit is bepaald dat een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II. Aldus richt artikel 11a van de Opiumwet zich niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt (artikel 11, derde lid van de Opiumwet) of grootschalige teelt (artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet).
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat bij het bedrijf van verdachte de in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid stoffen en goederen is aangetroffen en verdachte ontkent ook niet dat hij deze stoffen en goederen voorhanden heeft gehad en deze stoffen en goederen heeft verkocht. Het voorhanden hebben en te koop aanbieden van deze stoffen en goederen, betekent nog niet dat daarmee de bestemming voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep dan wel voor teelt van grote hoeveelheden hennep vast staat. Bewezen verklaard moet worden dat de verkoop daadwerkelijk bestemd was voor (kort gezegd) grootschalige hennepteelt. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden afgeleid uit de aangetroffen hoeveelheden goederen en stoffen, ook niet in samenhang gezien. Van belang is dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij niet “het complete plaatje” of “grootschalige pakketten” verkocht, waarmee hij voorkwam dat zijn producten gebruikt zouden worden voor de professionele/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. In het verhoor bij de politie heeft verdachte aangegeven dat hij een factuursysteem van alle verkopen in zijn computer heeft bijgehouden, waarin dit wordt bevestigd. Uit het dossier blijkt niet dat nader onderzoek is gedaan naar de boekhouding en in het bijzonder de verkoopadministratie van verdachte. Nu de rechtbank de verklaring van verdachte op het punt van de verkoop niet op voorhand onaannemelijk acht en op dit punt geen nader onderzoek is gedaan, maakt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verkoop ook daadwerkelijk was bestemd voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep dan wel voor teelt van grote hoeveelheden hennep.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de goederen en stoffen die verdachte te koop heeft aangeboden of voorhanden heeft gehad, bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.
Beslag
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van
-het in beslag genomen geld, geregistreerd onder de nummers 1, 2 en 3 van de beslaglijst en
-de in beslaggenomen winkelvoorraad, geregistreerd onder de nummers 11 tot en met 61 van de beslaglijst, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van
-het in beslag genomen geld, geregistreerd onder de nummers 1, 2 en 3 van de beslaglijst en
-de in beslaggenomen winkelvoorraad, geregistreerd onder de nummers 11 tot en met 61 van de beslaglijst, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2019.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juni 2017 te Houten
stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop
aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te
weten
een of meer voedingsmiddelen en/of
een of meer dompelpompen en/of
een of meer armaturen en/of
een of meer transformatoren en/of
een of meer watervaten en/of
een of meer opticlimates en/of
een of meer Ph-/hygro-/thermometers en/of
een of meer schakelkasten en/of
een of meer koolstoffilters en/of
een of meer kweektenten en/of
een of meer ventilatoren en/of
een of meer stekblokken en/of
een of meer temperatuurventilatieregelaars
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of
gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een bedrijfspand gelegen aan de Peppelkade 9B,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd
waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
(Artikel art 11a Opiumwet)