ECLI:NL:HR:2019:1481

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
18/00057
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewezenverklaring van hennepteelt voorbereidingshandelingen door ontoereikende motivering van het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor hennepteelt, waarbij hij op 6 april 2016 in een bedrijfspand in Geldrop verschillende stoffen en voorwerpen voorhanden had die bestemd waren voor hennepkweek. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring door het Hof ontoereikend was gemotiveerd. Het Hof had niet voldoende vastgesteld wat het uiteindelijke doel was van het voorhanden hebben van de stoffen en voorwerpen op de pleegdatum, terwijl uit de bewijsvoering bleek dat op die datum de hennepkwekerij werd opgeruimd en het pand werd schoongemaakt. Hierdoor ontbrak de noodzakelijke link tussen de handelingen van de verdachte en de voorbereiding van hennepteelt. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij bewezenverklaringen in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op de Opiumwet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00057
Datum1 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 december 2017, nummer 20/003822-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt onder meer over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij “bestemd waren” tot het plegen van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat hij:
“op 6 april 2016 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo tezamen en in vereniging met anderen, in een winkelpand aan de [a-straat 1] , stoffen en voorwerpen te weten:
- 73 hennepstekken/-planten
- 56 armaturen
- 58 assimilatielampen
- 2 schakelborden
- 3 tijdschakelaars
- 59 transformatoren
- 8 koolstoffilters
- 6 slakkenhuizen
- 4 ventilatoren
- 1 temperatuur regelaar
- 1 water-/beluchtingpomp
- 3 kannen groeimiddel
- 1 knipschaar
- 1 sealapparaat
heeft voorhanden gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.”
2.2.2
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd met aanvulling van gronden. Blijkens dit vonnis steunt de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen:
“Een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant/District Helmond/Basisteam Dommelstroom, met registratienummer PL2100-2016077122, afgesloten d.d. 4 juli 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 150.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
Dit dossier houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (blz. 70 en 71):
Op 6 april 2016 omstreeks 21:50 uur kregen wij de melding van een verdachte situatie op de [a-straat 1] te Geldrop. Door de meldster werd aangegeven dat er meerdere mensen het pand gelegen aan de [a-straat 1] waren binnen gelopen.
Normaal gesproken zou er geen beweging zijn bij het pand. De meldster gaf aan dat zij de situatie niet vertrouwde. Ik, [verbalisant 2] , ben aangesteld als taakaccenthouder verdovende middelen. Het was mij, [verbalisant 2] , bekend dat er onlangs een MMA melding was binnengekomen omtrent bovengenoemd pand. In deze MMA melding werd gesproken dat er was gezien dat er meerdere koolstoffilters het bedrijfspand gelegen aan de [a-straat 1] te Geldrop waren binnengedragen. Het was mij [verbalisant 1] tevens bekend dat er een MMA melding was binnengekomen met betrekking tot het bovenstaande. Wij zijn vervolgens met enkele collega's ter plaatse gegaan op de [a-straat 1] te Geldrop. Ik, [verbalisant 2] , liep vervolgens naar de voorzijde van het pand voorzien van nummer [1] . Ik voelde dat de deur van het bedrijfspand open was. Ik, [verbalisant 2] , betrad het bedrijfspand vervolgens op grond van artikel 9 lid 1 van de Opiumwet. Toen ik, [verbalisant 2] , het bedrijfspand binnenliep, rook ik een zeer sterke hennepgeur. Ik, [verbalisant 2] , zag vervolgens dat er een manspersoon mijn kant opliep. Ik, [verbalisant 2] , riep hierop meerdere malen "politie". Ik, [verbalisant 2] , vroeg aan de man of hij alleen was in het pand. Ik hoorde de man zeggen "nee". Ik, [verbalisant 2] , zag vervolgens dat er in het bedrijfspand meerdere vuilniszakken stonden. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er in deze vuilniszakken jerrycans met voedingsmiddelen zaten. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er meerdere trays ten behoeve van hennep-stekken in de vuilniszakken zaten. Ik, [verbalisant 2] , riep vervolgens naar collega [verbalisant 1] om naar mij toe te komen. Toen ik, [verbalisant 2] , verder het bedrijfspand inliep kwam ik in een grote ruimte met daarin een bankstel. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er meerdere mannen in deze ruimte waren. Ik, [verbalisant 2] , sommeerde aan alle aanwezige personen in het pand om in deze ruimte te blijven. Collega [verbalisant 3] bleef vervolgens voor de ingang van deze ruimte staan om zicht op deze personen te houden. Via de bedrijfsruimte ben ik, [verbalisant 2] , vervolgens naar de kelder gelopen. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er op een rek meerdere transformatoren lagen. Ik zag dat er in de kelder meerdere koolstoffilters en een honderdtal plantenpotten stonden. Ik, [verbalisant 1] , hield vervolgens alle aanwezige personen in het pand aan als verdachte terzake artikel 11a van de Opiumwet.
[betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
[verdachte] (verdachte), geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] en
[betrokkene 5] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] .
Het relaas van verbalisant [verbalisant 1] (blz. 5 en 6):
Op 7 april 2016 te 01:01 uur te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo aan de [a-straat 1] nam ik de navolgende goederen in beslag:
73 hennepplanten
56 armaturen
58 assimilatielampen
2 schakelborden
3 tijdschakelaars
59 transformatoren
8 koolstoffilters
6 slakkenhuizen
4 ventilatoren
1 temperatuur regelaar
1 water-/beluchtingpomp
3 kannen groeimiddel
1 knipschaar en
1 sealapparaat.
De verklaring van [betrokkene 5] aan verbalisanten, afgelegd op 7 april 2016 (blz. 122, 126):
Ik heb 3 jaar in een winkel gewerkt, een eigen zaak, op de [a-straat 1] in Geldrop. Op enig moment heb ik het pand onderverhuurd aan een vriend genaamd [verdachte] . Vanaf januari of februari 2016 heb ik een contract opgemaakt voor de duur van een halfjaar voor hem. [verdachte] heeft het van mij gehuurd en niet aan iemand anders verhuurd. Enkele dagen geleden heeft de huurbaas naar de winkel gebeld. Ik was er op dat moment niet, hij was op zoek naar mij. Een collega heeft het nummer van de huurbaas genoteerd en ik heb dat telefoonnummer aan de vriend gegeven aan wie ik de winkel had onderverhuurd. Hij heeft contact opgenomen met de huurbaas. De huurbaas had gezegd dat hij langs kwam om te controleren. Hij heeft tegen mij verteld dat de huurbaas dat tegen hem had gezegd, hij zei ik heb dingen daar gedaan, dat hij van die hasjplantjes ofzo geplant had. Ik werd nog boos op hem omdat ik vroeg hoe hij zo iets kon doen. Hij bood zijn excuses aan maar had geld nodig voor zijn kinderen. Ik zei tegen hem dat hij het zo snel mogelijk moest schoonmaken en nooit meer zo iets moest doen. Hij belde mij gisteren op en vertelde dat hij bezig was met schoonmaken. Ik zei tegen hem dat ik hem niet meer geloofde en dat hij alles schoon moest maken. Hij zei tegen mij dat hij me kwam ophalen en dat ik het met eigen ogen mocht zien. Het was toen ongeveer 20:30 uur of 21:00 uur toen hij mij kwam ophalen. We zijn toen daar naar toe gegaan ik zag dat er schoon gemaakt was. Ik heb aangegeven dat er hier en daar dingen schoongemaakt moesten worden en opgeknapt.
De verklaring van [betrokkene 1] , afgelegd op 7 april 2016 (blz. 95, 96 en 97):
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
O = opmerking verbalisant
O = U bent gisteren aangehouden in een bedrijfspand waar een hennepkwekerij werd ontmanteld.
A = Een vriend van me belde mij op. Hij vroeg mij of ik een aanhangwagen kon huren en kon helpen met opruimen. Ik was samen met mijn broertje [betrokkene 4] en ik vroeg of hij me wilde helpen. Ik vroeg ook mijn andere broer [betrokkene 3] en een vriend van me [betrokkene 2] mee.
V = Hoe heet die vriend?
A = [verdachte] .
V = En toen?
A = Mij was uitgelegd dat ik daar de straat in moest rijden en dan zou hij vanzelf buiten staan en dan zou ik hem wel zien.
V = En toen?
A = Er stonden twee auto’s voor de deur die de muziek hard aan hadden staan. Ons werd verteld dat we even moesten wachten tot die auto’s weggingen.
V = Wat was jouw gedachte daar bij?
A = Ik wist al dat het fout was.
V = Hoe wist je dat?
A = Als ik gewoon rommel moest opruimen dan had dat voor iedereen zijn ogen gekund.
V = Wie waren er precies allemaal in het pand?
A = [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 5] .
V = Wat gebeurde er toen je binnen gelaten werd?
A = [verdachte] stond daar en hij had me al gezegd dat we bij een pand moesten zijn naast een Chinees restaurant en op het raam zou een witte sticker zitten.
De verklaring van [betrokkene 2] aan verbalisanten, afgelegd op 7 april 2016 (blz. 109 en 110):
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
O = opmerking verbalisant
O = U bent gisteren aangehouden in een bedrijfspand waar een hennepkwekerij werd ontmanteld.
V = Wat kunt u hier over verklaren?
A = Een vriend van me, [betrokkene 1] , vroeg mij of ik spullen mee op wilde gaan ruimen. Ik wist toen al dat het ging om spullen van een hennepkwekerij.”
2.2.3
Het Hof heeft in zijn arrest verder het navolgende bewijsmiddel opgenomen:
“Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 27 september 2017 (zo begrijpt het hof uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 25 september 2017), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] :
U vraagt mij of het klopt wat [verdachte] heeft verklaard. Nee dat klopt niet, de heer [verdachte] heeft mij gebeld over dat er problemen waren.
U vraagt mij hoe we naar binnen zijn gegaan toen ik met [verdachte] aankwam. Dat weet ik niet meer, ik denk dat [verdachte] heeft aangebeld. Er waren mensen in de woning. Ze waren bezig zakjes naar voren te dragen. Van beneden naar boven. Ik wist niets van de hennepkwekerij.
Hij (het hof begrijpt: [verdachte] ) heeft mij verteld dat erin het pand zoiets was gedaan en dat het moest worden schoongemaakt.
Nogmaals hij heeft mij gezegd dat er wiet geteeld was en dat het op dat moment schoongemaakt werd.”
2.2.4
Het Hof heeft een namens de verdachte gevoerd verweer, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt samengevat en verworpen:
“Voorts is door de verdediging betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte op 6 april 2016 wist dat de in het pand aangetroffen goederen bestemd voor het kweken van hennep, daar aanwezig waren. De verdachte heeft die goederen dan ook niet opzettelijk aanwezig gehad en de criminele intentie die is vereist voor een bewezenverklaring van artikel 11a Opiumwet, ontbreekt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. (...)
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat artikel 11a Opiumwet slechts voorbereiding van professionele hennepkweek beoogt strafbaar te stellen, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken, geldt het volgende.
Uit de memorie van toelichting betreffende de “Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt” volgt dat met de wetswijziging niet slechts is beoogd om activiteiten gericht op de voorbereiding of bevordering van de professionele hennepteelt (deelname aan een criminele (drugs)organisatie) strafbaar te doen zijn, maar ook om personen die niet in georganiseerd verband opereren onder het bereik van voornoemd artikel te brengen.
Bovendien is in de memorie van toelichting opgenomen:
‘Verder is in de loop der jaren bij strafvervolgingen in zaken waarin geen sprake was van een voltooid delict gebleken, dat een veroordeling ter zake van poging slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk is. De jurisprudentie over de reikwijdte van de strafbare poging in deze context heeft aan het licht gebracht dat binnen de huidige wetgeving bepaalde aspecten van de illegale hennepteelt niet kunnen worden aangepakt met het bestaande strafrechtelijke instrumentarium. Dit achten wij met het oog op de noodzaak van een effectieve bestrijding van de illegale hennepteelt niet langer verantwoord. Tegen deze achtergrond wordt voorgesteld om in de Opiumwet een zelfstandig delict op te nemen op grond waarvan handelingen ter voorbereiding of bevorderen van illegale hennepteelt en uitvoer van grote hoeveelheden als een strafbaar feit wordt aangemerkt.’
Het hof leidt daaruit af dat ook handelingen ter voorbereiding van illegale hennepteelt van grote hoeveelheden als strafbaar feit dienen te worden aangemerkt.
In de onderhavige zaak zijn onder meer 56 armaturen, 58 assimilatielampen, 59 transformatoren en 8 koolstoffilters aangetroffen. Het hof is van oordeel dat reeds uit het aantreffen van deze hoeveelheden goederen volgt dat de goederen waren bestemd voor grootschalige hennepkweek. Het verweer faalt.”
2.3.1
Het tenlastegelegde is toegesneden op art. 11a Opiumwet. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip “bestemd zijn tot” moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
2.3.2
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet:
“3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.”
- art. 11a Opiumwet:
“Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
Voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is (vgl. HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328). Gelet daarop heeft het Hof de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering onder meer blijkt dat op de in de bewezenverklaring vermelde pleegdatum, 6 april 2016, in het bedrijfspand, waar de verdachte aanwezig was en de in de bewezenverklaring genoemde stoffen en voorwerpen zich bevonden, een hennepkwekerij werd opgeruimd en het pand werd schoongemaakt, terwijl het Hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot het uiteindelijke doel van het op de pleegdatum voorhanden hebben van die stoffen en voorwerpen.
2.5
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de middelen voor het overige geen bespreking.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 oktober 2019.