Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- het vonnis van de rechtbank van 10 juni 2020 en het daarin beschreven procesverloop tot dan toe;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- het verzoek voor een mondelinge behandeling namens Murcia Holding/ [gedaagde sub 4] ;
- de via Skype gehouden mondelinge behandeling van 5 februari 2021.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Verstek en vonnis op tegenspraak
ongeacht de interne taakverdeling binnen het bestuur en zijn plaats daarin, ten aanzien van het financieel beleid en de preventie van onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur een gelijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid heeft. [3] Het stond de wetgever daarbij (oorspronkelijk) voor ogen dat de schuldeisers in geval van faillissement niet zou moeten worden tegengeworpen dat volgens de interne taakverdeling slechts één bestuurder zich met het financieel beleid heeft bemoeid en dat de anderen zich met diens slechte beheer niet hebben ingelaten. [4] Wel moest (ook bij een schending van de administratie- en boekhoudingsplicht) de mogelijkheid bestaan voor individuele bestuurders om zich te disculperen. Blijkens de wetsgeschiedenis lag de drempel daarvoor evenwel hoog. In de Memorie van Toelichting werd hierover opgemerkt:
iederebestuurder voor het faillissementstekort verantwoordelijk is en dat disculpatie slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk is, bijvoorbeeld als de bestuurder kan aantonen dat hij (vergeefs) heeft getracht maatregelen te nemen. Daarbij kan tevens uit deze wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het financiële beleid een
gezamenlijkeverantwoordelijkheid is, zodat niet zou kunnen worden gesteld dat de onbekendheid met het financiële beleid (bijvoorbeeld door een gestelde interne taakverdeling) tot disculpatie kan leiden.
hetzelfdetakenpakket hebben, disculpatie voor de medebestuurder niet onmogelijk is, zolang hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij voorts kan verantwoorden waarom hij geen maatregelen heeft getroffen om het onbehoorlijke bestuur af te wenden. [14]
nadathij als bestuurder bij TKH was afgetreden, terwijl de bestellingen voor die orders door TKH waren gedaan, kan op zich weliswaar leiden tot een onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 4] middels die nieuwe onderneming jegens TKH, maar kan – nu deze handelingen zich niet meer tijdens de bestuursperiode van [gedaagde sub 4] hebben voorgedaan – niet worden betrokken bij het oordeel of [gedaagde sub 4]
als bestuurder van TKHeen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Nu de vordering van de curator verder primair is gebaseerd op artikel 2:248 BW, zal de rechtbank het oordeel over de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] ten aanzien van deze gedragingen over de band van artikel 6:162 BW evenwel aanhouden.