In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van bestuurders van de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (BJZ) centraal. De eiser, die als bestuurder was aangesteld, werd in een eerder vonnis van 17 juli 2013 verantwoordelijk gehouden voor onbehoorlijk bestuur met betrekking tot de totstandkoming van huurovereenkomsten voor de panden in Den Bosch en Roosendaal. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn taak niet naar behoren had vervuld, wat leidde tot schade voor BJZ. In deze vrijwaringsprocedure vorderde de eiser dat de gedaagden, die ook bestuurders waren, hem zouden vergoeden voor de schade die hij in de hoofdzaak was opgedragen te vergoeden.
De gedaagden, die zich op disculpatie beriepen, stelden dat de aan hen verweten gedragingen zich op hun exclusieve werkterrein bevonden en dat zij niet nalatig waren geweest in hun verantwoordelijkheden. De rechtbank onderzocht de rolverdeling binnen het bestuur en concludeerde dat de eiser als directeur beheer verantwoordelijk was voor het huisvestingsbeleid. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet op de hoogte waren van de tekortkomingen van de eiser en dat zij niet nalatig waren in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden.
Uiteindelijk werd de vordering van de eiser afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de gedaagden niet hoofdelijk aansprakelijk waren voor de tekortkomingen van de eiser, omdat zij niet in de gelegenheid waren gesteld om zelfstandig de marktconformiteit van de huurprijzen te beoordelen. Dit vonnis bevestigt de noodzaak voor bestuurders om goed geïnformeerd te zijn en de verantwoordelijkheden binnen een collegiaal bestuur duidelijk te definiëren.