Uitspraak
de curator,
1.[geïntimeerde1] ,
2. [geïntimeerde1A] B.V.,
3. [geïntimeerde2] ,
4. [geïntimeerde2A] B.V.,
5. [geïntimeerde3] ,
6. [geïntimeerde3A] B.V.,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing
grief 3 in het principaal hoger beroepklaagt de curator dat de rechtbank bij de beoordeling in de hoofdzaak niet enkele stukken uit de vrijwaringszaak heeft betrokken. Deze grief faalt omdat hoofdzaak en vrijwaringszaak afzonderlijke procedures zijn.
het in artikel 2:248 lid 2 BW bedoelde vermoeden dat de gevoerde administratie in het tweede half jaar van 2010 of het niet tijdig deponeren van de jaarrekening over 2009 in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het faillissement". De
grieven 4, 5, 6, 8, 9 en 11 in het principaal hoger beroepkomen in onderling verband en samenhang gezien op tegen dit oordeel en het daaraan verbonden gevolg dat de vordering ex art. 2:248 BW is afgewezen. Indien die grieven zouden slagen, dient op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep door het hof te worden onderzocht of sprake is geweest van schending van de boekhoudplicht of de publicatieplicht. Omdat die vraag systematisch gezien voorafgaat aan de vraag of kennelijk onbehoorlijk bestuur de oorzaak van het faillissement is geweest, zal het hof eerst die vraag beantwoorden.
De vorderingen van de curator ter zake de aansprakelijkheid van geïntimeerden voor het faillissementstekort beperken zich uitdrukkelijk niet tot de periode van na 1 juni 2010." Ook het daarna sub 57 tot en met 62 gestelde wijst daarop.
NJ2008/91 (Blue Tomato).
het in artikel 2:248 lid 2 BW bedoelde vermoeden dat de gevoerde administratie in het tweede half jaar van 2010 of het niet tijdig deponeren van de jaarrekening over 2009 in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het faillissement".
over de gehele linesprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur en dienen [geïntimeerden] c.s. aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden dan die onbehoorlijke taakvervulling (dus niet beperkt tot het voeren van een ondeugdelijke administratie, al dan niet voor of na 1 juni 2010) een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Vgl. HR 20 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0329 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7189,(Bobo Holding/König).
genoeg geld onderweg was om debiteuren[het hof begrijpt: crediteuren]
te kunnen voldoen" en dat er genoeg geld was op de G-rekening om de Belastingdienst te kunnen voldoen en het plan was om alles netjes af te wikkelen en de vennootschappen daarna te ontbinden.
gehele linievaststaat en dus niet beperkt is tot het door [geïntimeerden] c.s. gestelde wegsluizen van werkkapitaal door een van de medebestuurders. Voor een succesvol beroep op disculpatie is nodig dat [geïntimeerden] c.s. daarvan (kennelijk onbehoorlijk bestuur over de gehele linie) geen verwijt valt te maken. Waarom dat zo is, hebben zij niet onderbouwd gesteld. Ten aanzien van het wegsluizen van werkkapitaal kan overigens worden vastgesteld dat [geïntimeerden] c.s. niet hebben gesteld welke actie zij hebben ondernomen om de gevolgen hiervan voor de vennootschap te verminderen. Niet blijkt dat [C] is gesommeerd tot terugstorting al dan niet gevolgd door (dreiging met) een kort geding. Ook hebben [geïntimeerden] c.s. niet zelf het onttrokken bedrag teruggestort in afwachting van acties tegen [C] . Het hof verwijst verder nog naar wat het in rov. 4.14 hierover heeft overwogen.
grief 1 in het incidenteel hogerberoep miskennen [geïntimeerden] c.s. de werking van artikel 2:11 BW, dat ook geldt voor aansprakelijkheid ex artikel 2: 248 BW: HR 17-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:275.
De rechter kan het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. De rechter kan voorts het bedrag van de aansprakelijkheid van een afzonderlijke bestuurder verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de tijd gedurende welke die bestuurder als zodanig in functie is geweest in de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaats vond."
grief 1 in het principaal hoger beroepklaagt de curator dat de rechtbank zijn vordering onder A en B niet heeft toegewezen omdat hij daarbij geen afzonderlijk belang heeft. Gelet op wat hiervoor is beslist, zal het hof de vorderingen gebaseerd op 2:248 BW als na te melden toewijzen (in zoverre slaagt
grief 14 in het principaal appel, die daartoe strekt). Het hof ziet niet in welk afzonderlijk belang de curator daarnaast kan hebben bij zijn vorderingen onder A en B. De grief faalt.
grieven 7, 10, 12 en 13 in het principaal hoger beroephebben betrekking op overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de overige grondslagen (2:9 en 6:162 BW) en behoeven geen bespreking vanwege het opgaan van de grondslag 2:248 BW. De curator heeft niet aangegeven welk belang hij heeft bij de bespreking van deze andere grondslagen naast het slagende beroep op 2:248 BW. Hetgeen in de toelichtingen op voormelde grieven is aangevoerd (en het verweer daartegen) heeft het hof, voor zover van belang, wel betrokken bij de beoordeling van de andere grieven.
grief 2 in het incidenteel hoger beroepklagen [geïntimeerden] c.s. dat de rechtbank hen niet volgt in hun standpunt dat de curator aansprakelijk is omdat hij niet ook [C] in rechte heeft betrokken en verder door beslagen te leggen die buitenproportioneel zijn. Het hof overweegt dat de curator de vrijheid had om niet ook [C] te dagvaarden, althans dat het maken van die keus niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Dat de gelegde beslagen buitenproportioneel zijn hebben [geïntimeerden] c.s. in het licht van hun hiervoor vastgestelde aansprakelijkheid niet deugdelijk onderbouwd. De grief faalt.
NJ1994, 272) en dat dus ook de veroordeling tot betaling van die kosten dient te worden gezien als (additioneel) voorschot op het uiteindelijke tekort.
5.De slotsom
grief 15 in het principaal appel)en die van het incidenteel hoger beroep.
De beslissing