4.16.De kantonrechter overweegt als volgt ten aanzien van post 4.
4.16.1.Er is een aantal bedragen dat door (of namens; want [B] deed de financiële administratie) [gedaagde] als schenking is omschreven.Het gaat om in totaal een bedrag van € 24.990, -:
4.16.2.Volgens [gedaagde] was [erflaatster] beginnend dement toen ze naar het verzorgingstehuis ging (verzorgingshuis [C] te [plaats] , gemeente [gemeente] , hierna: [C] ). Pas de laatste paar jaren, anderhalf jaar, ging het slechter met haar. Tot die tijd deed ze haar eigen bankzaken. [B] zat jaarlijks met [erflaatster] en zij vertelde aan hem wat ze wilde. In opdracht van [erflaatster] , deed hij haar boekhouding. [erflaatster] wilde eigenlijk maandelijks geld overmaken/schenken aan [gedaagde] en haar gezin maar dat was niet handig. Het was beter om de maximale belastingvrije schenking jaarlijks te doen, zo had [B] geadviseerd. Dat was nog voor de opname in [C] . Sindsdien is het elk jaar zo gegaan.
Ze zat niet op een gesloten afdeling, en was ook niet onder bewind gesteld. [C] is ook voor niet-demente mensen, waarbij [gedaagde] heeft verwezen naar de website van [C] . [gedaagde] heeft daarnaast verwezen naar de verklaringen uit productie 17 bij dagvaarding van [D] (kapper), [E] (collega en vriendin), [F] (ex-collega en vriendin) en [G] (schoonheidsspecialiste), waaruit volgt dat [erflaatster] in staat was om haar wil te bepalen en haar eigen keuzes te maken. Dat [erflaatster] een ZZP5-indicatie had zegt niet zo veel. Dat is een tamelijk milde indicatie (ze lopen op tot ZZP10), waarbij je ook nog begeleid thuis kunt wonen, aldus [gedaagde] . [erflaatster] heeft tot haar overlijden ook een eigen telefoon(nummer) gehad, waarop ze werd gebeld.
4.16.3.Op zitting heeft [gedaagde] verder nog toegelicht dat ze lang geleden samen de bankrekeningen hebben geopend, omdat [erflaatster] alleenstaand was en ze dat graag wilde, voor het geval iets met haar zou gebeuren. Die bankrekeningen zijn geopend toen [erflaatster] nog werkte. Op die bankrekeningen stond alleen geld van [erflaatster] ; [gedaagde] stortte daar geen eigen geld op. Zij ging soms samen met [erflaatster] boodschappen doen of kleding voor haar kopen. Toen [erflaatster] naar [C] ging is [gedaagde] de bankrekeningen voor haar gaan gebruiken, om betalingen te doen. Ze gebruikte daarbij haar eigen pinpas. De betalingen die ze deed waren ten behoeve van [erflaatster] (kapper, pedicure etc.) en (dus) ook met instemming van haar. Ook toen bespraken [B] en [gedaagde] nog de bankafschriften met haar.
4.16.4.De wens van [erflaatster] was dat alles na haar overlijden naar [gedaagde] ging omdat [gedaagde] (en ook [B] ) haar jarenlang met de auto overal (naar koor, vrienden, op uitjes) naar toe heeft gebracht en op andere manieren heeft geholpen, en al veertig jaar voor haar klaar stond, aldus [gedaagde] .Conform deze wensen (en dus op verzoek van [erflaatster] ) is € 5.000, - geschonken aan [B] voor autoritten in de periode 2000-2014, is een bedrag van € 5.000, - geschonken voor het 50-jarig huwelijksjubileum van [gedaagde] en [B] , en is belastingvrij geschonken aan [gedaagde] (en haar gezin). [gedaagde] heeft erop gewezen dat die schenkingen zijn gedaan vóór de opname van [erflaatster] in [C] in november 2015. Toen woonde zij nog op zichzelf.
4.16.5.[eiser] (althans zijn gemachtigde) heeft daartegen op zitting ingebracht dat [erflaatster] niet meer wist was ze deed omdat ze dement was en een indicatie had. Daarom was ze wilsonbekwaam. Hierdoor is misbruik van haar gemaakt en ontbrak toestemming om die pinopnames te doen.
4.16.6.In artikel 3:44 lid 4 BW staat dat een rechtshandeling vernietigbaar is als deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Iemand maakt misbruik van omstandigheden wanneer hij of zij bevordert dat een andere persoon een rechtshandeling verricht (in dit geval: een schenking doet) terwijl hij of zij weet of moet begrijpen dat die andere persoon dat onder invloed van bijzondere omstandigheden doet (zoals afhankelijkheid of abnormale geestestoestand) en vanwege deze bekendheid met die bijzondere omstandigheden van medewerking aan de rechtshandeling had moeten afzien.
4.16.7.Als er een schenking heeft plaatsgevonden, geldt nog een bijzondere bepaling. In artikel 7:176 BW is geregeld dat indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust. Dit is alleen anders als van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn, maar dat is hier niet aan de orde. Uit de parlementaire geschiedenis van voornoemd artikel volgt dat deze van artikel 150 Rv afwijkende bijzondere regel is opgenomen ter versterking van de positie van de schenker.
4.16.8.De kantonrechter stelt allereerst vast dat [eiser] als rechtsopvolger onder algemene titel van [erflaatster] , en daarmee dus als schenker, een beroep doet op vernietigbaarheid van schenkingen van [erflaatster] aan [gedaagde] en [B] (zie petitum). Anders dan [gedaagde] meent, kan [eiser] het recht om schenkingen te vernietigen op grond van artikel 7:176 BW zelfstandig (dus zonder medewerking van [gedaagde] ) uitoefenen.
4.16.9.Vast staat dat een aantal schenkingen is gedaan aan anderen dan [gedaagde] , namelijk [I] (de dochter van [gedaagde] ) en [B] . Deze schenkingen kunnen echter niet aan [gedaagde] worden tegengeworpen in het kader van 7:176 BW. [eiser] vordert ook geen vernietiging van schenkingen gedaan aan [I] (zie petitum). Wel zullen deze bedragen worden meegenomen/behandeld ten aanzien van de gestelde onrechtmatige onttrekkingen onder post 5.
4.16.10.Vervolgens moet beoordeeld worden of [eiser] heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht. Ook wanneer op grond van de hoofdregel van artikel 7:176 BW de bewijslast ten aanzien van de afwezigheid van misbruik van omstandigheden op de begiftigde rust (in dit geval [gedaagde] ), moet de schenker (in dit geval [eiser] ) voldoende gemotiveerd de feiten stellen die het oordeel kunnen dragen dat de schenking onder invloed van misbruik van omstandigheden is gedaan, zodat de begiftigde in staat wordt gesteld het bewijs van het tegendeel te leveren. Pas als de stelplichtdrempel is gehaald, wordt toegekomen aan de omkering van de bewijslast.
4.16.11.De kantonrechter hecht eraan in dit verband voorop te stellen dat het [erflaatster] vrij stond om tijdens haar leven haar geld uit te geven zoals zij wilde. Dat betekent dat zij [gedaagde] ten opzichte van [eiser] mocht bevoordelen, als zij dat wilde.
4.16.12.Ter feitelijke onderbouwing van zijn beroep op artikel 3:44 lid 4 BW stelt [eiser] dat [erflaatster] dementerend was en dat [gedaagde] daarvan misbruik heeft gemaakt door te bevorderen dat zij schenkingen heeft gedaan. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] een beroep doet op de in artikel 3:44 lid 4 BW bedoelde afhankelijkheid en abnormale geestestoestand als bijzondere omstandigheden en stelt dat [erflaatster] onder invloed daarvan de schenkingen heeft verricht.
4.16.13.Niet in geschil is dat [erflaatster] dementerend was en om die reden in november 2015 is opgenomen met zorgindicatie ZZP5. Dementerend zijn is echter een algemeen begrip. Volgens [gedaagde] was [erflaatster] nog goed in staat om haar wil te bepalen, en had zij in het begin alleen last van vergeetachtigheid en geheugenverlies, en problemen bij haar zelfredzaamheid in het dagelijkse leven. Ook daarna, toen het verslechterde, had zij nog genoeg heldere momenten, volgens [gedaagde] .
4.16.14.Wat betreft de schenkingen die aan [gedaagde] zijn gedaan vóór de opname van [erflaatster] in november 2015 heeft [eiser] niet gesteld welke feiten en omstandigheden het oordeel kunnen dragen dat deze schenkingen onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat [erflaatster] toen nog thuis woonde. Dat [erflaatster] op dat moment volledig afhankelijk was van [gedaagde] valt dan ook niet in te zien. Dat zij toen ook al (ernstig) dementerend was, zoals [eiser] stelt, blijkt nergens uit. Onduidelijk is wanneer überhaupt de diagnose is gesteld; hierover heeft [eiser] niets aangevoerd. Eveneens blijkt nergens uit dat [C] er alleen is voor (zwaar)-demente personen, en dat zij daar is opgenomen in november 2015 op een gesloten afdeling. Zoals [gedaagde] er terecht op heeft gewezen, volgt uit de website van [C] dat het gaat om een verzorgingstehuis voor mensen met verschillende zorgbehoeften, met een gezamenlijke tuin, verschillende woonkamers en ook aanleunwoningen. [eiser] stelt weliswaar zelf geconstateerd te hebben dat zij gesloten zat, maar volstrekt onduidelijk is waar hij dat op heeft gebaseerd; hij was ook niet op zitting om hier een toelichting over te geven. Bovendien blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde verklaringen van vriendinnen van [erflaatster] , haar kapper, en haar schoonheidsspecialiste dat [eiser] [erflaatster] nagenoeg niet heeft bezocht, hetgeen [eiser] onvoldoende heeft weersproken. Dat hij, naar eigen zeggen, (althans zo heeft de heer [H] op zitting verklaard die dat van hem had vernomen) tweewekelijks bij haar op bezoek kwam, steunt dus nergens op.
Voorts blijkt juist uit de overgelegde verklaringen onder meer dat je met [erflaatster] ‘
leuke gesprekken [mee] kon voeren’ en dat zij ‘
tot het laatst toe mij heeft herkend’ (kapper), dat ‘
toen ze geestelijk achteruit ging had ze nog heel regelmatig goede, heldere, momenten waarin ze ook bij mij steeds te kennen gaf dat ze zich erop verheugde naar de kapper, pedicure en schoonheidsspecialiste te gaan, kleren te kopen’ (vriendin), dat ‘
ze kwam iedere 4 à 5 weken bij mij tot het einde van haar leven’ […] ‘
in het begin wist ze dan even niet waar ze was, maar als ze dan in de behandelstoel lag en ik met haar begon te praten was dat grotendeels over. Ze begreep ook prima dat haar zus [gedaagde] haar dan weer over anderhalf uur op zou komen halen’ (schoonheidsspecialiste). [eiser] heeft de inhoud van deze verklaringen als zodanig niet betwist.
4.16.15.Daarbij komt dat de schenkingen die tijdens de opname van [erflaatster] zijn gedaan (enkel) op belastingvrije schenkingen aan [gedaagde] zien. Ook onvoldoende weersproken door [eiser] is dat al voor haar opname, toen zij nog zelfstandig woonde, met [erflaatster] besproken en afgesproken is dat zij jaarlijks belastingvrij wilde schenken aan [gedaagde] (en haar gezin); hetgeen zij sindsdien ook jaarlijks heeft gedaan tot aan haar overlijden. Ook niet weersproken is dat [B] jaarlijks de bankzaken met [erflaatster] besprak. Het had op de weg van [eiser] gelegen, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , om het gestelde misbruik te concretiseren en met feiten en omstandigheden te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
4.16.16.Uit het voorgaande volgt dat – in het licht van het verweer – [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan – als deze zouden komen vast te staan – kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van bijzondere omstandigheden van [erflaatster] onder invloed waarvan de schenkingen zijn gerealiseerd, als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. Omdat [eiser] dus niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, wordt niet toegekomen aan de bewijsfase en dus ook niet aan toepassing van artikel 7:176 BW waarin een omkering van die bewijslast voorkomt.
De slotsom is dat er geen grond bestaat voor vernietiging van de schenkingen en dus evenmin voor de gevorderde terugbetaling van de aan [gedaagde] geschonken bedragen. De vordering van [eiser] wordt dus op dit punt afgewezen.