ECLI:NL:GHAMS:2017:1272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
200.183.386/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot rekening en verantwoording door mantelzorger in familierechtelijke betrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] om een bedrag van € 22.390,75 ten behoeve van de nalatenschap te voldoen, werd afgewezen. De zaak betreft de financiële handelingen van [geïntimeerde], die als mantelzorger optrad voor erflaatster, en de vraag of zij verplicht was om rekening en verantwoording af te leggen over haar financiële beheer. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] weliswaar gemachtigd was om opnamen te doen van de bankrekening van erflaatster, maar dat zij niet in alle gevallen aan haar verplichting tot verantwoording heeft voldaan. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] € 7.056,28 aan onterechte opnamen moet vergoeden aan de nalatenschap, en dat zij na het overlijden van erflaatster onterecht opnamen heeft gedaan van in totaal € 1.690,-. De totale vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde] bedraagt daarmee € 8.746,28. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] met betrekking tot de uitvaartkosten, die nog niet volledig zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.183.386/01
zaaknummer rechtbank : 4168738\ CV EXPL 15-3415
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van11 april
2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. Kanning te Bloemendaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. J. Jong te Zaandam, gemeente Zaanstad.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 december 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, (hierna: de kantonrechter), van 24 september 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. [appellant] heeft in de dagvaarding twee grieven tegen dat vonnis aangevoerd.
[geïntimeerde] heeft vervolgens een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel ingediend.
Nadat [appellant] een aanhouding is verleend voor het indienen van de memorie van antwoord in incidenteel appel, en hij vervolgens de memorie van antwoord in incidenteel appel niet nam, is hem verval verleend van het recht om die memorie te nemen. [appellant] heeft daarna pleidooi gevraagd.
Bij brief aan het hof van 28 december 2016 heeft mr. Kanning drie producties (nr. 4, 5 en 6) in het geding gebracht.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 januari 2017 doen bepleiten, [appellant] door mr. Kanning en [geïntimeerde] door mr. Jong, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Gelijktijdig vond ter zitting van 11 januari 2017 het pleidooi plaats in het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2015 met zaaknummer 3450265 CV EXPL 14-7308 tussen [appellant] als eiser en [echtgenoot geïntimeerde] als gedaagde. Mr. Jong pleitte tevens voor [echtgenoot geïntimeerde] .
Tijdens het pleidooi in beide zaken hebben beide partijen het hof bevestigd dat al hetgeen in de ene zaak gesteld en aangevoerd is, ook in de andere zaak als gesteld en aangevoerd heeft te gelden.
Ten slotte is in beide zaken arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering tegen [geïntimeerde] tot betaling van € 22.390,75 zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans diens vorderingen zal afwijzen en het bestreden vonnis - zo nodig met verbetering van de gronden waarop het berust - zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
[geïntimeerde] heeft bewijs aangeboden van haar stellingen.

2.Feiten

De kantonrechter heeft onder 2.1 t/m 2.8 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de vaststaande feiten neer op het volgende.
2.1
[in] 2012 is [X] (hierna: erflaatster) overleden. ( [… ] ) [appellant] en diens broer [… ] ( [… ] ) [echtgenoot geïntimeerde] zijn de twee wettige kinderen van erflaatster.
[geïntimeerde] is getrouwd met [echtgenoot geïntimeerde] . Erflaatster heeft niet bij uiterste wil over haar nalatenschap beschikt. Bij leven beschikte zij over een bescheiden inkomen. Naast een AOW-uitkering van – na aftrek van de kosten van het verpleeghuis waarin zij laatstelijk verbleef – € 392,12 (netto) ontving zij een zorgtoeslag van € 61,- en twee pensioenuitkeringen van totaal ongeveer € 40,- per maand.
Erflaatster verbleef als gevolg van een haar overkomen tia vanaf 30 april 2008 tot 8 juli 2008 in een ziekenhuis (het OLVG) te Amsterdam. Zij huurde destijds het appartement aan de [adres 1] van [echtgenoot geïntimeerde] voor een – aan [echtgenoot geïntimeerde] te betalen – huur van € 135,- per maand. Vanaf 8 juli 2008 tot 5 september 2008 verbleef erflaatster in verpleeghuis [naam verpleeghuis 1] . Vanaf 5 september 2008 verbleef erflaatster tot haar overlijden in verpleeghuis [naam verpleeghuis 2] te Amsterdam.
Na de verhuizing naar verpleeghuis [naam verpleeghuis 2] is de huurovereenkomst van erflaatster nog voortgezet omdat het appartement leeggehaald moest worden.
2.2
Op 16 december 2005 is [geïntimeerde] gemachtigde geworden voor de bankrekening van erflaatster bij ING Bank met nummer [nummer] (hierna: de ING Bankrekening). [geïntimeerde] beschikte uit dien hoofde over een gemachtigde-pasje waarmee zij ten laste van die rekening opnamen en pinbetalingen kon doen. De bankafschriften van die rekening staan op naam van erflaatster en vermelden vanaf 9 oktober 2008 als adres: [adres 2] , het woonadres van [geïntimeerde] . Op de bankafschriften tot 9 oktober 2008 staat het adres [adres 1] , het woonadres van erflaatster.
2.3
[appellant] heeft bij verzoekschrift van 4 maart 2014 de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht het opmaken van een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflaatster te bevelen, daartoe notaris mr. E.E. von Wolzogen Kühr aan te wijzen en te bepalen dat [echtgenoot geïntimeerde] een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag zal verbeuren indien hij in gebreke blijft om aan het doen opmaken van een boedelbeschrijving mee te werken. Bij beschikking van 9 juli 2014, met nummer EA 14-247, heeft de kantonrechter het verzoek van [appellant] met een gematigde dwangsom van € 200,- per (gedeelte van een) dag tot een maximumbedrag van
€ 10.000,-, toegewezen.
2.4
[echtgenoot geïntimeerde] heeft rekeningafschriften van de ING Bankrekening van erflaatster aan [appellant] verstrekt. [appellant] heeft afgezien van het laten opmaken van een boedelbeschrijving.

3.Beoordeling

3.1
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] om € 22.390,75 ten behoeve van de nalatenschap aan hem te voldoen, afgewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen. De kantonrechter heeft voor zijn oordeel beslissend geacht dat niet aannemelijk is geworden dat de opnames en overboekingen van de ING Bankrekening niet zijn gebeurd in opdracht en met instemming van erflaatster.
Tegen dit oordeel komt [appellant] met twee grieven op.
[geïntimeerde] komt in het incidenteel appel met twee grieven tegen het vonnis op.
3.2
De eerste grief in het incidenteel appel is de meest verstrekkende en daarom zal het hof die eerst behandelen. Daarin betoogt [geïntimeerde] dat de kantonrechter [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen haar had moeten verklaren. Zij acht daarvoor van belang dat de vordering van [appellant] tegen haar grote gelijkenis vertoont met de vordering van [appellant] tegen [echtgenoot geïntimeerde] in de onder 1 genoemde parallelle procedure omdat beide vorderingen hetzelfde feitencomplex betreffen. [appellant] had, aldus [geïntimeerde] , haar en haar echtgenoot [echtgenoot geïntimeerde] , in één procedure moeten dagvaarden of eerst de procedure tegen [echtgenoot geïntimeerde] moeten afwachten alvorens haar in rechte te betrekken. Zij stelt dat de vordering van [appellant] jegens haar in strijd is met de eisen van een goede procesorde en om die reden [appellant] daarin niet ontvankelijk is, althans zijn vordering afgewezen dient te worden.
3.3
Het hof oordeelt als volgt. De vordering die [appellant] ten behoeve van zichzelf heeft ingesteld tegen [echtgenoot geïntimeerde] is gebaseerd op onrechtmatige daad. De vordering die [appellant] ten behoeve van de nalatenschap heeft ingesteld tegen [geïntimeerde] is gebaseerd op haar handelen als gemachtigde voor de ING Bankrekening van erflaatster. De grondslag van beide vorderingen is verschillend. Dat beide vorderingen betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, doet niet af aan de bevoegdheid van [appellant] om beide vorderingen afzonderlijk tegen [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] in te stellen. De door [appellant] jegens [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] in acht te nemen eisen van een goede procesorde, brengen niet mee dat [appellant] jegens [geïntimeerde] gehouden is beide vorderingen gelijktijdig in te stellen of eerst de procedure jegens [echtgenoot geïntimeerde] af te wachten alvorens haar te dagvaarden. Het beroep van [geïntimeerde] op niet-ontvankelijkheid van [appellant] in diens vorderingen jegens haar, faalt.
3.4
In grief I in het principaal appel betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte geoordeeld heeft dat niet aannemelijk is geworden dat de opnames en overboekingen van de ING Bankrekening van erflaatster niet zijn gebeurd in opdracht en met instemming van erflaatster. Ter onderbouwing van zijn betoog voert [appellant] de volgende feiten aan:
- [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] hebben verklaard dat zij na april 2008 besloten hebben om enige kosten voor het toezien op het reilen en zeilen van erflaatster in rekening te brengen waarbij zij de kosten boven de kosten van één bezoek per week declareerden;
- erflaatster was niet in staat haar wil te bepalen;
- de opnamen ten laste van de rekening zijn in [plaats] verricht;
- [geïntimeerde] heeft geen bonnen van de uitgaven die zij heeft gedaan met het door haar opgenomen geld van de ING Bankrekening;
- [geïntimeerde] heeft na het moment van overlijden van erflaatster twee opnamen van totaal € 690,- gedaan;
- voor de reiskosten is ten onrechte het tarief van € 0,47 per kilometer gehanteerd in plaats van het gebruikelijke tarief van € 0,19 en
- RV accountants heeft voor de aangiften 2008 t/m 2012 geen kosten bij erflaatster in rekening gebracht.
Op grond van deze feiten betwist [appellant] primair dat [geïntimeerde] reis-, parkeer-, administratie- en accountantskosten heeft gemaakt en dat, voor zover die kosten wel gemaakt zouden zijn, de vergoeding daarvan met instemming van erflaatster is geschied. [appellant] beroept zich, voor zover er sprake is van een volmacht van erflaatster aan [geïntimeerde] , subsidiair op het feit dat [geïntimeerde] het verbod van de artikel 3:68 BW overtreden heeft. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] alle opnamen van de ING Bankrekening onrechtmatig heeft gedaan en mitsdien het totale bedrag aan de nalatenschap dient te voldoen.
[geïntimeerde] heeft daar tegen aangevoerd dat alle opnamen in overleg met erflaatster zijn geschied en dat zij met het opgenomen geld uitgaven ten behoeve van erflaatster heeft gedaan Zij heeft aangevoerd dat zij erflaatster gedurende de jaren 2005 t/m 2012 intensief heeft ondersteund, haar zeer vaak heeft bezocht en veel met haar ondernomen heeft. Aldoende heeft [geïntimeerde] haar schoonmoeder een zo aangenaam mogelijke oude dag bezorgd. Het kwetst [geïntimeerde] dat zij door [appellant] wordt weggezet als een ‘graaister’.
3.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de brief van 18 mei 2015 van ING Bank N.V. (Servicedesk Nabestaanden) blijkt dat [geïntimeerde] vanaf 16 december 2005 gemachtigd was om te beschikken over het saldo van de ING Bankrekening van erflaatster. Daarmee staat vast dat erflaatster aan [geïntimeerde] een volmacht heeft verstrekt om ten laste van die rekening bij de ING Bank betalingen te verrichten en/of opnamen te doen. Daartoe beschikte [geïntimeerde] , zo verklaarde zij tijdens het pleidooi tegenover het hof, over een gemachtigdenpasje van de ING Bank.
3.6
Begrijpt het hof de primaire grondslag van de vordering goed, dan stelt [appellant] namens de nalatenschap dat [geïntimeerde] jegens de nalatenschap gehouden is tot het doen van rekening en verantwoording, dat zij aan die verplichting niet heeft voldaan en dat daaruit voortvloeit dat alle opnamen door [geïntimeerde] van de ING Bankrekening onrechtmatig zijn.
3.7
Voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] tegenover erflaatster verplicht was tot het doen van rekening en verantwoording is van belang of tussen haar en erflaatster een rechtsverhouding heeft bestaan krachtens welke zij jegens erflaatster verplicht was om zich omtrent de behoorlijkheid van haar vermogensrechtelijke beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht .
3.8
De rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en erflaatster kenmerkte zich enerzijds door de door erflaatster aan [geïntimeerde] verleende volmacht om ten laste van de ING Bankrekening geld op te nemen en met het opgenomen geld betalingen te doen, en anderzijds door het, door [geïntimeerde] gestelde en door [appellant] onvoldoende weersproken, feit dat [geïntimeerde] erflaatster, vanaf het moment dat zij in april 2008 getroffen werd door een herseninfarct en werd opgenomen tot het moment van overlijden, intensief heeft bezocht en met allerlei noodzakelijke mantelzorg heeft omringd en ondersteund.
Dat [geïntimeerde] door erflaatster gevolmachtigd was om geld van de ING Bankrekening op te nemen, brengt niet reeds mee dat [geïntimeerde] jegens erflaatster verplicht was om rekening en verantwoording af te leggen. Of het doen van rekening en verantwoording voor [geïntimeerde] verplicht was, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aanleiding voor het financiële beheer door [geïntimeerde] , de verhouding tussen erflaatster en [geïntimeerde] , het gebruik in familierelaties als de onderhavige, de mate waarin de [geïntimeerde] zelfstandig handelen kon, de mate waarin erflaatster de handelingen van [geïntimeerde] kon overzien en voor haar belangen kon opkomen en de aard en inhoud van de handelingen van [geïntimeerde] .
3.9
In de onderhavige zaak acht het hof van belang dat de kennelijke aanleiding voor [geïntimeerde] om gebruik te maken van de volmacht en daarmee opnamen te doen, lag besloten in het feit dat erflaatster vanwege haar situatie die opnamen niet meer zelfstandig kon of wilde doen, dat er tussen beiden sprake was van een familie- en vertrouwensrelatie van schoonmoeder tot schoondochter, dat in dergelijke relaties een volmacht als de onderhavige gebruikelijk is en dat [geïntimeerde] van erflaatster een vrij grote zelfstandigheid verkreeg om van de gemachtigdenpas van erflaatster gebruik te maken en met het opgenomen geld betalingen te verrichten.
3.1
In het kader van de mate waarin erflaatster de handelingen van [geïntimeerde] kon overzien en voor haar belangen kon opkomen is van belang dat [appellant] heeft gesteld dat erflaatster vanwege haar tia niet in staat was haar wil te uiten. [geïntimeerde] heeft dit betwist en aangevoerd dat erflaatster tot haar dood volledig wilsbekwaam was en heel goed wist wat er gebeurde. [geïntimeerde] heeft aangeboden door middel van foto’s en verklaringen aan te tonen dat met erflaatster goed gecommuniceerd kon worden. Ondanks deze gemotiveerde betwisting, is [appellant] niet meer nader op de door hem gestelde geestelijke situatie van erflaatster ingegaan.
Daarom staat als onvoldoende weersproken vast dat erflaatster wilsbekwaam was en in staat was om haar wil te uiten.
Dit betekent ook dat erflaatster geacht moet worden in staat te zijn geweest om van [geïntimeerde] rekening en verantwoording te vragen van de besteding van de door haar opgenomen gelden. Niet gebleken is dat erflaatster op enig moment [geïntimeerde] verzocht heeft rekening en/of verantwoording af te leggen. Op de vraag of uit dat feit afgeleid kan worden dat alle opnamen en betalingen de instemming van erflaatster hadden, komt het hof hierna terug.
3.11
Ten aanzien van de aard en omvang van de opnamen acht het hof van belang dat het in de situatie waarin erflater verkeerde, heel gebruikelijk is dat naast de reguliere verzorging voor erflaatster uitgaven worden gedaan die gerekend kunnen worden tot haar normale levenspatroon. [geïntimeerde] heeft deze uitgaven gespecificeerd naar aard (kapper, pedicure, zwemmen, buitenactiviteiten, kleding, reukwater, attenties voor trouw bezoek, schenkingen voor kleinkinderen, een borrel ter gelegenheid van haar verjaardag etc.) en omvang (€ 9.966,83 over de jaren 2008 t/m 2012). Deze uitgaven zijn door [appellant] niet gemotiveerd weersproken. Daarnaast heeft [geïntimeerde] over de periode van 2008 t/m 2012 € 14.548,87 aan vaste kosten opgevoerd. Dit betreft reis- en parkeerkosten van € 5.240,03,
€ 1.500,- administratiekosten, € 500,- kosten accountant, € 4.200,- zakgeld, huur
€ 405,00 en begrafeniskosten € 2.703,85.
[geïntimeerde] stelt dat zij en [echtgenoot geïntimeerde] uiteindelijk van alle kosten een bedrag van € 2.904,98 zelf hebben gedragen. Deze kosten zijn door [appellant] gemotiveerd weersproken.
3.12
Deze feiten en omstandigheden afwegend, overweegt het hof als volgt. In familierelaties als de onderhavige, waarbij er sprake is van zorgbehoevendheid van erflaatster waarin haar schoondochter, [geïntimeerde] , als mantelzorgster voorziet, en waarbij erflaatster aan [geïntimeerde] het vertrouwen heeft gegeven om te beschikken over haar banksaldo, past het om enige terughoudendheid aan te nemen in het vaststellen van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording door [geïntimeerde] . Deze terughoudendheid vindt evenwel een grens bij financiële handelingen die [geïntimeerde] ten behoeve van zichzelf en/of haar echtgenoot heeft verricht en financiële handelingen die wat aard en/of omvang betreft niet gerekend kunnen worden tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster.
3.13
Het staat vast dat [geïntimeerde] opnamen van de rekening van erflaatster heeft gedaan ter voldoening van door haar gemaakte reis-, parkeer- en administratiekosten. De reis-, parkeer- en administratiekosten die [geïntimeerde] aan zichzelf heeft voldaan bedragen € 6.740,03.
In zoverre is er sprake van financiële handelingen die zij ten behoeve van zichzelf of haar echtgenoot heeft gedaan. Ten aanzien van die handelingen is [geïntimeerde] rekening en verantwoording verschuldigd aan erflaatster. Dat erflaatster [geïntimeerde] daarover geen rekening en verantwoording heeft verzocht, is geen reden om aan te nemen dat erflaatster met deze handelingen heeft ingestemd althans daartegen geen bezwaar had omdat niet gebleken is dat erflaatster ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] de opnamen deed ter vergoeding van haar reis-, parkeer- en administratiekosten. De stelling van [geïntimeerde] dat zij de opnamen in overleg met erflaatster deed, is niet voldoende om die wetenschap van erflaatster aan te kunnen nemen.
3.14
Daarnaast heeft [geïntimeerde] € 405,- opgenomen om daarmee de huur over de maanden september-november 2008 van de woning aan de [adres 1] te voldoen. Blijkens de bankafschriften van de rekening van erflaatster bedroeg de huur € 135,- per maand en werd die giraal door erflaatster aan [echtgenoot geïntimeerde] voldaan. [appellant] heeft gesteld dat de opname van € 405,- ten behoeve van de betaling van de huur onjuist is omdat uit de bankafschriften blijkt dat de huur giraal aan [echtgenoot geïntimeerde] is voldaan.
Uit het bankafschrift van 11 september 2008 blijkt een overschrijving van € 135,- aan [echtgenoot geïntimeerde] . Nadien is de huur niet meer afgeschreven. Uitgaande van de stelling van [echtgenoot geïntimeerde] dat de huur na het vertrek van erflaatster nog een maand is voortgezet, had [echtgenoot geïntimeerde] nog recht op een maand huur, te weten oktober 2008.
Dit betekent dat [geïntimeerde] ter betaling daarvan € 135,- mocht opnemen.
Zij heeft dus € 270,- teveel opgenomen.
3.15
Voorts hebben de opnamen van [geïntimeerde] gestrekt tot het geven van zakgeld aan [geïntimeerde] en vergoeding van de bij [echtgenoot geïntimeerde] in rekening gebrachte accountantskosten betreffende de belastingaangiften van erflaatster. Het zakgeld dat aan erflaatster is verstrekt past in het normale uitgavenpatroon.
De opname van € 100,- per jaar ter vergoeding van de door [echtgenoot geïntimeerde] gedragen kosten van de accountant is niet geheel juist omdat uit de verklaring van RV accountants van 23 juni 2015 blijkt dat de door [echtgenoot geïntimeerde] betaalde kosten € 90,75 per jaar bedragen. Zij heeft dus over 5 jaar € 46,25 teveel opgenomen.
De uitgaven (totaal € 9.966,83 over de jaren 2008 t/m 2012) voor kapper, pedicure, zwemmen, buitenactiviteiten, kleding, reukwater, attenties voor trouw bezoek, schenkingen voor kleinkinderen, een borrel ter gelegenheid van haar verjaardag, etc. passen in het normale levenspatroon.
3.16
[geïntimeerde] was mitsdien jegens erflaatster verplicht tot het afleggen van rekening en verantwoording over de opnamen die zij heeft gedaan ter voldoening van haar reis-, parkeer- en administratiekosten van € 6.740,03, ter voldoening aan [echtgenoot geïntimeerde] van de huur over september en november 2008 van € 270,- en van de
teveel betaalde vergoeding van € 46,25 voor de accountantskosten.
Omdat [geïntimeerde] die rekening en verantwoording van deze opnamen niet heeft afgelegd, en evenmin gebleken is dat erflaatster met (de strekking van) deze opnamen heeft ingestemd, is ten aanzien daarvan niet gebleken dat het door [geïntimeerde] gevoerde financiële beheer juist is geweest.
Dit betekent dat [geïntimeerde] jegens de nalatenschap gehouden is om € 7.056,28 aan onterechte opnamen te voldoen.
Door het overlijden van erflaatster [in] 2012 kwam een einde aan de volmacht van [geïntimeerde] . Zij was daarna niet meer gerechtigd om opnamen te doen. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat zij na het overlijden van erflaatster twee keer € 500,- heeft opgenomen. Tevens staat vast dat zij op 2 en 7 maart 2013 totaal € 690,- heeft opgenomen. Zij dient € 1.690,- aan de nalatenschap te voldoen.
De totale vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde] bedraagt € 8.746,28.
3.17
In grief II in het principaal appel betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte geoordeeld heeft dat hij niet weersproken heeft dat [echtgenoot geïntimeerde] € 2.676,55 aan kosten van de uitvaart van erflaatster heeft voldaan. [appellant] heeft ter toelichting op deze grief de kosten betwist. Tevens heeft hij betwist dat [geïntimeerde] met de opnamen deze kosten heeft voldaan.
[geïntimeerde] heeft ten aanzien van de niet gedekte uitvaartkosten verwezen naar hetgeen zij in eerste instantie bij antwoord heeft gesteld.
3.18
Het hof acht zich op het punt van de uitvaartkosten niet volledig geïnformeerd.
Bij brief van 28 december 2016 heeft mr. Kanning het verweerschrift van [echtgenoot geïntimeerde] van 8 mei 2014 in de verzoekschriftprocedure inzake de boedelbeschrijving, in het geding gebracht. In dat verweerschrift wordt ter verklaring van de niet gedekte uitvaartkosten verwezen naar “facturen van Myosotis en Reaal. En bankafschrift 19-11-2012 volg nr. 13”. Deze stukken zijn niet aan het verweerschrift gehecht en thans evenmin door [geïntimeerde] in het geding gebracht.
Gelet op deze verwijzing in het verweerschrift van [echtgenoot geïntimeerde] , houdt het hof er rekening mee dat [geïntimeerde] in staat is met stukken aan te tonen dat
zij en/of [echtgenoot geïntimeerde] € 2.676,55 aan niet gedekte kosten van de uitvaart van erflaatster heeft voldaan.
Het hof verzoekt [geïntimeerde] op grond van artikel 22 Rv om bij akte de stukken over te leggen die betrekking hebben op de uitvaartkosten.
3.19
Indien uit de door [geïntimeerde] over te leggen stukken blijkt dat [echtgenoot geïntimeerde] voor een bedrag van € 2.676,55 aan niet gedekte kosten van de uitvaart van erflaatster heeft voldaan, dan zijn de opnamen door [geïntimeerde] voor zover die hebben gestrekt tot betaling aan [echtgenoot geïntimeerde] van die kosten achteraf, juist. Dat betekent dat in dat geval de vordering van de nalatenschap op haar € 6.069,73 bedraagt. Indien zulks niet blijkt dan blijft de vordering ongewijzigd.
3.2
[geïntimeerde] heeft een beroep op verrekening gedaan. Zij heeft toegelicht dat [echtgenoot geïntimeerde] in het verleden borg heeft gestaan bij de ING Bank voor een vordering van ING Bank op [appellant] vanwege een geldlening van NLG 25.000,- en dat ING Bank voor een bedrag van NLG 12.500,- [echtgenoot geïntimeerde] als borg heeft uitgewonnen.
Dit beroep faalt. Ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat
[echtgenoot geïntimeerde] een vordering op [appellant] zou hebben, dan kan [geïntimeerde] zich ter voldoening van haar schuld aan [appellant] niet op verrekening beroepen omdat zij vanwege die lening geen vordering op [appellant] of de nalatenschap heeft.
Voorts heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellant] in het verleden HFL 8.500,- van erflaatster heeft geleend en inmiddels met rente € 6.033,60 aan de nalatenschap verschuldigd is. Het bestaan van deze lening is door [appellant] betwist.
Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [appellant] € 6.033,60 aan de nalatenschap verschuldigd is, dan staat dat aan de toewijzing van de vordering van [appellant] jegens [geïntimeerde] niet in de weg omdat zij geen erfgenaam is en mitsdien geen rechten aan een (mogelijk) tot de nalatenschap behorende vordering op [appellant] ontlenen kan.
3.21
Vanwege de rechtsverhouding tussen partijen, [appellant] als erfgenaam en [geïntimeerde] als echtgenote van de enige andere erfgenaam, [echtgenoot geïntimeerde] , en vanwege het feit dat de vordering op [geïntimeerde] het vooralsnog enige actief van de nalatenschap betreft, heeft [appellant] bij gebreke van nadere toelichting, die hij niet gegeven heeft, geen ander belang dan betaling te verkrijgen van het hem als erfgenaam toekomende deel. Dit betekent dat [appellant] recht heeft op de helft van het bedrag dat [geïntimeerde] aan de nalatenschap verschuldigd zal blijken te zijn.

4.Beslissing in principaal en incidenteel appel

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 9 mei 2017 voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] als bedoeld in 3.18;
en houdt iedere verdere beoordeling van de zaak in principaal en incidenteel appel aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, R.J.F. Thiessen en
H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.