ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ0031

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.687/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over onzorgvuldige uitoefening van taken als executeur-testamentair

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klager tegen de notaris, die als executeur-testamentair was aangesteld in de nalatenschap van de moeder van klager. Klager verwijt de notaris een onzorgvuldige uitoefening van zijn taken, met name met betrekking tot de verdeling van het erfpachtrecht en de afhandeling van aandelen in een vennootschap. Klager stelt dat de notaris de akte van verdeling niet duidelijk heeft opgesteld, waardoor er onduidelijkheid is ontstaan over de toedeling van het erfpachtrecht aan zijn zus, mevrouw [A]. Het hof oordeelt dat de notaris tekort is geschoten in zijn zorgplicht door niet expliciet in de volmacht op te nemen dat de akte van verdeling een toedeling van het gehele erfpachtrecht inhield. Dit leidde tot verwarring bij klager, die niet goed begreep wat de gevolgen van de akte waren. Het hof legt de notaris een waarschuwing op, maar verklaart klager niet-ontvankelijk in een aantal andere klachtonderdelen, omdat deze buiten de verjaringsperiode vallen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en zorgvuldigheid van notarissen in hun rol als executeur-testamentair, vooral in complexe nalatenschappen met meerdere erfgenamen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 8 maart 2011 in de zaak onder nummer 200.071.687/01 NOT van:
[klager],
wonende te [ ],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. R.F. Vogel, advocaat te Leusden,
t e g e n
[de notaris],
notaris te [ ],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, hierna te noemen “klager”, is bij een op 9 augustus 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met één bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht, hierna te noemen “de kamer”, van 13 juli 2010, waarbij de kamer klager in een aantal onderdelen van de klacht niet ontvankelijk heeft verklaard en de klacht tegen geïntimeerde, hierna te noemen “de notaris”, voor het overige ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 23 september 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 18 november 2010. Klager, de gemachtigde van klager, de notaris alsmede de gemachtigde van de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris een onzorgvuldige uitoefening van zijn taken als executeur in de nalatenschap van zijn moeder. Hij heeft hiervoor het volgende aangevoerd:
a. de notaris heeft bewerkstelligd dat het gehele erfpachtrecht is toebedeeld aan de zuster van klager, mevrouw [A], terwijl dit niet de bedoeling was en overigens ook niet kon worden gerealiseerd;
b. de notaris heeft onzorgvuldig gehandeld met betrekking tot de aandelen [X] N.V. door:
- na te laten de jaarstukken op te vragen en daarnaar een accountantsonderzoek te laten verrichten;
- geen onderzoek te verrichten naar het verdwijnen van 1,2 miljoen Antilliaanse guldens bij de omzetting van [X] N.V. in andere vennootschappen;
- als houder van het stemrecht op de aandelen niet meer druk op de heer [B] uit te oefenen;
- zich te passief op te stellen bij de veiling van de aandelen;
c. de notaris heeft onvoldoende onderzoek verricht naar het bestaan van een akte van geldlening tussen [X] N.V. als leninggever en de moeder van klager als leningnemer;
d. de notaris heeft zijn advocaatkosten voor gevoerde kort geding procedures bij de boedel in rekening gebracht, dit terwijl het ontstaan van deze advocaatkosten voorkomen had kunnen worden indien de notaris zich niet zo eigenzinnig had opgesteld;
e. de notaris heeft ten onrechte tijdens het op 18 juni 2009 gehouden kort geding bij de rechtbank te Dordrecht niet aangegeven dat de nalatenschap van de moeder van klager werd beheerd via een zogenoemde kwaliteitsrekening.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft de stellingen van klager betwist en zich als volgt verweerd:
Ad a. vanaf de eerste bespreking met alle erfgenamen (in 1998) stond het vast dat het de bedoeling was van alle erfgenamen dat het gehele erfpachtrecht aan mevrouw [A] zou worden toegedeeld. De notaris heeft zich vervolgens gebaseerd op hetgeen in het tussenvonnis van de rechtbank Almelo van 24 september 2003 - bekrachtigd in het arrest van het hof Arnhem van 30 januari 2007 – is bepaald en derhalve in de concept akte van verdeling een toedeling van het gehele erfpachtrecht opgenomen. Tot 2009 heeft klager nooit naar voren gebracht dat hij slechts wilde meewerken aan toedeling van de helft van het erfpachtrecht. In alle concepten van de akte van verdeling is ook steeds opgenomen dat het gehele erfpachtrecht aan mevrouw [A] zou worden toegedeeld. Hij heeft op verschillende latere momenten – bij brieven van 27 maart 2009, 19 mei 2009 en 28 juli 2009 – een aanvullende uitleg gegeven over de verdeling van het gehele erfpachtrecht, terwijl klager daar vervolgens geen vragen meer over heeft gesteld. Klager heeft welbewust de volmacht ten behoeve van de akte van verdeling waarin het gehele erfpachtrecht aan mevrouw [A] zou worden toegedeeld ondertekend en genoot hierbij steeds juridische bijstand;
Ad b. nu dit handelingen betreft die al vanaf 2000 spelen en dus langer dan drie jaar voor klager kenbaar waren, dient klager niet-onvankelijk verklaard te worden in zijn klacht;
Ad c. klager heeft verklaard dat hij er vanaf het openvallen van de nalatenschap van uitging dat er geen akte van geldlening was en de notaris er sindsdien (zonder resultaat) naar gevraagd; dit feit is eveneens langer dan drie jaar voor klager kenbaar, derhalve dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht;
Ad d. bij codicil is bepaald dat de notaris de kosten voor afwikkeling ten laste van de nalatenschap mag brengen;
Ad e. klager heeft de notaris op geen enkel moment gevraagd of de algemene bankrekening van het kantoor al dan niet een kwaliteitsrekening was. De notaris heeft dit ook niet eigener beweging meegedeeld omdat dit niet speelde en hem niet relevant leek. De notaris meent dat hij er vanuit mocht gaan dat - de advocaat van - klager zich zou realiseren dat de op het briefpapier van het notariskantoor vermelde rekeningnummers naar alle waarschijnlijkheid kwaliteitsrekeningen betroffen.
6. De beoordeling
6.1. Met betrekking tot de hiervoor onder 4. weergegeven klachtonderdelen oordeelt het hof als volgt.
6.2. Ad a. Het hof acht het aannemelijk dat de akte van verdeling zoals deze door de notaris is opgemaakt, voor klager niet voldoende duidelijk en innerlijk tegenstrijdig is geweest. Waar in de akte van verdeling zelf onder meer melding wordt gemaakt van “het recht van erfpacht” wordt in de “staat van inventarisatie, berekening erfdelen en verdeling” bij de akte gesproken over “de onverdeelde helft in het recht van erfpacht”. Naar het oordeel van het hof zijn de uitspraken waar de notaris zich op beroept – het tussenvonnis van de rechtbank Almelo van 24 september 2003 en het arrest van het hof Arnhem van 30 januari 2007 – niet eenduidig, en is de notaris te voortvarend te werk gegaan door deze uitspraken zodanig te interpreteren dat hierin een toedeling van het gehele erfpachtrecht is bedoeld. Dat klager te allen tijde bijgestaan werd door juridisch geschoolden, de concepten van de akte van verdeling tijdig aan klager zijn toegestuurd en de notaris in zijn brief van 27 maart 2009 uitdrukkelijk heeft toegelicht dat er in de akte van verdeling sprake was van een toedeling van het gehele erfpachtrecht, doet er in de gegeven omstandigheden niet aan af dat er bij klager onduidelijkheid kon ontstaan omtrent de omvang van het toe te delen erfpachtrecht.
Het verweer van de notaris dat hij beschikte over een door klager getekende en gelegaliseerde volmacht kan hem niet baten. Naar het oordeel van het hof had de notaris in de gegeven omstandigheden uitdrukkelijk in de volmacht dienen op te nemen dat de akte van verdeling een toedeling van het gehele erfpachtrecht inhield, zodat daarover geen enkel misverstand meer zou kunnen bestaan. Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris op dit punt is tekortgeschoten in zijn notariële zorgplicht en acht dit klachtonderdeel gegrond.
6.3. Ad b. Met betrekking tot de eerste drie verwijten van dit klachtonderdeel is het hof – met de kamer – van oordeel dat deze afstuiten op de in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt (verder Wna) vermelde verjaringsmijn. Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat hij er in 1999/2000 achter kwam dat [X] N.V. in 1995/1996 was omgezet in andere vennootschappen en dat hij de notaris tijdens een op 12 december 2000 gehouden vergadering om bescheiden over [X] N.V. heeft gevraagd. Nu deze handelingen vanaf eind 2000 spelen en derhalve langer dan drie jaar voor klager kenbaar waren, is het hof – met de kamer – van oordeel dat klager in deze verwijten niet-ontvankelijk is.
Met betrekking tot het laatste verwijt van dit klachtonderdeel neemt het hof in aanmerking dat uit de stukken naar voren komt – en door klager (tijdens de mondelinge behandeling) ter terechtzitting in hoger beroep ook niet is weersproken – dat klager zelf om een veiling van de aandelen heeft verzocht en voor wat betreft de taxatie van de aandelen zelf de benoeming van deskundigen heeft tegengehouden. Klager kan de notaris dan ook niet verwijten dat hij zich te passief heeft opgesteld bij de veiling van de aandelen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6.4. Ad c. Door de kamer is onweersproken vastgesteld dat klager vanaf het moment van openvallen van de nalatenschap heeft gevraagd naar een akte van geldlening. Derhalve geldt ook voor dit klachtonderdeel dat klager – zoals door de kamer terecht is overwogen - niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. Hetgeen klager in hoger beroep in verband met dit klachtonderdeel verder nog naar voren heeft gebracht doet niet af aan voornoemd oordeel.
6.5. Ad d. Vast staat dat bij codicil is bepaald dat de notaris de kosten voor afwikkeling van de boedel ten laste van de nalatenschap mag brengen. Partijen verschillen van mening omtrent de vraag of de advocatenkosten van de notaris die verband houden met de gevoerde kort geding procedures onder bedoelde afwikkelingskosten vallen en door de notaris ten laste van de nalatenschap mogen worden gebracht.
Artikel 4:7 lid 1 aanhef en onder c en d BW luidt als volgt:
“Schulden van de nalatenschap zijn:
c. de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;
d. de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur;”
Onder “de kosten van vereffening van de nalatenschap” verstaat het hof de kosten wegens handelingen die objectief noodzakelijk zijn bij de afwikkeling van een nalatenschap (ook indien geen sprake is van formele vereffening als bedoeld in Afdeling 4.6.3. BW). Het hof is van oordeel dat uitgangspunt moet zijn dat de handelingen worden verricht ten behoeve van een algemeen belang – de afwikkeling van de nalatenschap ten behoeve van de gemeenschappelijke erfgenamen – en niet ten behoeve van een individueel belang.
Het hof overweegt dat de ten behoeve van de nalatenschap gemaakte proceskosten in beginsel onder artikel 4:7 lid 1 aanhef en onder c en d BW vallen. Dit is naar het oordeel van het hof anders indien er sprake is van onnodig procederen.
Klager heeft in zijn hoger beroepschrift en ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat bij een minder passieve opstelling van de notaris – ter zake van het verstrekken van informatie en het uitkeren van een voorschot – en indien de notaris een behoorlijke inzage in de jaarstukken met accountantsverklaring van [X] N.V. zou hebben verstrekt, het voeren van de kort geding procedures voorkomen had kunnen worden.
In tegenstelling tot de kamer oordeelt het hof – aangezien de notaris hetgeen de klager heeft aangevoerd niet, althans onvoldoende heeft weersproken - dat klager voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat het – mede – aan de notaris te wijten is dat er aan de kant van de notaris advocatenkosten zijn ontstaan.
Dit klachtonderdeel is gegrond.
6.6. Ad e. Ten aanzien van het klachtonderdeel over de kwaliteitsrekening van de notaris is het hof van oordeel dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.7. Het hof acht, anders dan de kamer, de gegrondheid van de klachtonderdelen a. en d. reden voor het opleggen van na te melden maatregel.
6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.9. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klachtonderdeel b.voor zover betreft de in dat klachtonderdeel genoemde eerste drie verwijten en klachtonderdeel c.;
- verklaart de klachtonderdelen a. en d. gegrond en het klachtonderdeel b. voor zover betreft de in dat klachtonderdeel genoemde laatste verwijt en klachtonderdeel e. ongegrond;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 maart 2011 door de rolraadsheer.
Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht
KvT Klachtnummer: 02/10
Datum: 13 juli 2010
Beslissing op de klacht van:
[klager],
wonende te [ ],
klager,
gemachtigde: mr R.F. Vogel,
tegen :
[de notaris],
notaris te [ ],
verweerder,
gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt.
Partijen worden hierna aangeduid als 'klager' en 'de notaris'.
1. Verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift dat op 20 januari 2010 is ontvangen;
- het verweerschrift van de notaris dat op 26 februari 2010 is ontvangen;
- de op 24 maart 2010 gehouden mondelinge behandeling en het daarvan gemaakte proces-verbaal;
- de, na de schorsing van de behandeling van de klacht, op 18 mei 2010 gehouden (voortgezette) mondelinge behandeling door de Kamer in een gewijzigde samenstelling;
- de door partijen tijdens de mondelinge behandelingen overgelegde pleitnotities.
2. Feiten
2.1. Op 16 maart 1998 is de moeder van klager, mevrouw [ ] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster heeft zowel bij testament als bij codicil over haar nalatenschap beschikt. Bij codicil heeft erflaatster de notaris, kort gezegd, tot executeur-testamentair benoemd en bepaald dat alle daaraan verbonden kosten ten laste van de nalatenschap komen. Klager is één van de erfgenamen. Tussen klager en wijlen zijn broer [C] enerzijds en zijn zus [A] en broer [B] anderzijds bestaat al jaren onenigheid.
2.2. Klager heeft in 2001 een klacht tegen de notaris ingediend over de afwikkeling van de nalaten-schap van erflaatster. Met betrekking tot de nalatenschap zijn voorts diverse civiele procedures, zowel tussen de erfgenamen onderling als met de notaris, gevoerd.
2.3. In één van deze procedures is bij vonnis van de rechtbank Almelo van 8 december 2004, onder meer, beslist dat de onverdeelde helft van het erfpachtrecht op het perceel grond gelegen te Midsland, Terschelling (hierna: het erfpachtrecht) onder inbreng van € 126.150,90 zal worden toegescheiden aan [A]. Ten aanzien van de taxatie van de aandelen in de Antilliaanse vennootschap [X] N.V. (hierna: [X]) is overwogen dat deskundigen geen onderzoek hebben verricht, omdat klager en zijn broer [C] zonder valide reden hebben geweigerd het voorschot te voldoen.
2.4. Dit vonnis is in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem (hierna: het Hof), bij arrest van 30 januari 2007, bekrachtigd, met dien verstande dat ten aanzien van de aandelen [X] is beslist dat deze bij inschrijving aan de hoogst biedende zullen worden verkocht, waarna de netto-opbrengst zal worden verdeeld. Het Hof overweegt daartoe, voor zover relevant, het navolgende:
'2.9. Grief III heeft betrekking op de waardering van de aandelen. (..).
2.10. (..) Bij het derde onderdeel van grief III hebben [klager] en [C] geen belang, nu zij nog steeds geen benoeming van een deskundige wensen (..).
2.12. (..) Tegen de vordering van [klager] en [C] in hoger beroep om de aandelen in [[X]] te verkopen aan de hoogst biedende partij, waarna de netto-opbrengst wordt verdeeld, hebben [B] en [A] geen bezwaar gemaakt.'
2.5. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft de notaris op 14 juni 2007 aan de erfgenamen een concept akte verdeling nalatenschap toegezonden. Deze conceptakte luidt, voor zover relevant:
'JURIDISCHE PROCEDURE
Over de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster en de waardering van de boedelbestanddelen is tussen de deelgenoten onenigheid ontstaan, die ertoe heeft geleid dat (..) in het jaar tweeduizend twee een juridische procedure is ontstaan bij de rechtbank te Almelo. (..).
Nadat de rechtbank te Almelo (..) een tussenvonnis heeft gewezen, heeft de rechtbank op acht december tweeduizend vier (8-12-2004) vonnis gewezen, van welk vonnis een kopie aan deze akte is gehecht. Daarna zijn (..) tegen gemeld vonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Arnhem. Nadat (..) heeft het gerechtshof op dertig januari tweeduizend zeven (30-01-2007) arrest gewezen, van welk arrest een kopie aan deze akte is gehecht. Op dertig april tweeduizend zeven (30-04-2007) is dit arrest definitief geworden, omdat geen van partijen cassatie heeft ingesteld.
Op grond van de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraken:
a. zal het erfpachtsrecht (..) worden toebedeeld aan [[A]] onder verplichting een bedrag van (..) € 126.150,90 in de nalatenschap in te brengen (..)'
2.6. Enige tijd daarna hebben klager en [C] de notaris en de overige erfgenamen in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 25 april 2008 is onder meer beslist dat klager en [C] hun medewerking dienen te verlenen aan de toedeling van de onverdeelde helft van het erfpachtrecht aan [A] en aan de verkoop van de aandelen [X] op de wijze zoals het Hof had beslist. Ook is een onzijdig persoon benoemd.
2.7. Daarop heeft de notaris bij brief van 31 juli 2008 de erfgenamen een gewijzigde conceptakte verdeling nalatenschap toegezonden, waarin alleen ‘punt a.’ van de in 2.5. geciteerde tekst, is gewijzigd als volgt:
Op grond van de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraken:
a. is het erfpachtrecht (..) toebedeeld aan [[A]] onder verplichting een bedrag van (..) € 126.150,90 in de nalatenschap in te brengen (..).'
2.8. Op 27 maart 2009 heeft de notaris de erfgenamen schriftelijk bericht dat hij vanwege onenig-heid tussen de erfgenamen slechts over kon gaan tot partiële verdeling van de nalatenschap. De tekst van deze brief luidt voor zover relevant:
'Terschelling
[klager] stelt zich op het standpunt dat het Gerechtshof “slechts” arrest heeft gewezen over de wijze van verdeling van de onverdeelde helft van het erfpachtrecht (..). Voor dat gedeelte staat de prijs vast. Over de andere helft (..) heeft het Gerechtshof Arnhem niet geoordeeld. Die helft mag [[A]] volgens [klager] overnemen voor de huidige marktwaarde. (..). Hoewel dit standpunt van [klager] mijns inziens niet juist is, staat voorop dat er in dit stadium voor een discussie over de wijze van verdeling van het erfpachtrecht geen plaats is. Ook op dit punt heeft het Gerechtshof Arnhem onherroepelijk beslist. Immers, in het eindvonnis van de rechtbank Almelo en het arrest van het Gerechtshof Arnhem wordt telkens het tussenvonnis van de rechtbank Almelo van 24 september 203 bevestigd. In (..) gemeld tussenvonnis is duidelijk sprake van het gehele erfpachtrecht dat voor de getaxeerde waarde van NLG 278.000 of € 126.150,90 wordt toebedeeld aan [[A]]'.
2.9. Bij brief van 19 mei 2009 heeft de notaris alle erfgenamen een aangepaste versie van de conceptakte voorzien van een te ondertekenen volmacht verzonden. In deze versie is de tekst van het in 2.5. en 2.7. bedoelde gedeelte van de akte, aangevuld met de vermelding van voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2008.
2.10. Begin september 2009 ontving de notaris de door klager getekende, maar niet gelegaliseerde volmacht tot het passeren van de akte van verdeling van de nalatenschap. Op verzoek van de notaris heeft klager vervolgens medio september een, door zijn advocaat, gelegaliseerde volmacht toegezonden. De akte van verdeling nalatenschap is op 20 oktober 2009 door een collega van de notaris gepasseerd.
2.11. Bij beschikking van 19 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht het verzoek van klager tot beslagverlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van de notaris op de door hem aangehouden kwaliteitsrekeningen, op grond van artikel 25 lid 5 Wet op het notarisambt (Wna), afgewezen.
3. Klacht en het verweer
3.1. De klacht strekt ertoe dat de Kamer een passende maatregel treft tegen de notaris, aangezien er volgens klager sprake is van een onzorgvuldige uitoefening door de notaris van zijn taken als executeur-testamentair om de navolgende redenen:
a. de notaris heeft bewerkstelligd dat het gehele erfpachtrecht is toebedeeld aan [A], terwijl dit niet de bedoeling was en overigens ook niet kon worden gerealiseerd;
b. de notaris heeft onzorgvuldig gehandeld met betrekking tot de aandelen in [X];
c. de notaris heeft onvoldoende onderzoek verricht naar het bestaan van de akte van geldlening tussen [X] als leninggever en erflaatster als leningnemer;
d. de notaris heeft zijn advocaatkosten voor twee kort gedingprocedures bij de boedel in rekening gebracht, terwijl het ontstaan van deze kosten (gezien zijn eigenzinnige opstelling) voorkomen hadden kunnen worden;
e. de notaris heeft ten onrechte tijdens het op 18 juni 2009 gehouden kort geding niet aangegeven dat de nalatenschap van erflaatster loopt via een kwaliteitsrekening.
3.2. De notaris betwist gemotiveerd de klachten.
3.3. Op de stellingen van de notaris en de klager wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ten aanzien van de klacht over de handelwijze van de notaris met betrekking tot het erfpacht-recht (klacht sub a) oordeelt de Kamer als volgt. Uit de brief en de conceptakte van 14 juni 2007 (zie 2.5.) blijkt dat de notaris naar aanleiding van het arrest van het Hof het standpunt innam dat het gehele erfpachtrecht voor het bedrag van € 126.150,90 aan [A] moest worden toebedeeld. Uit de brief van de notaris van 27 maart 2009 (zie 2.8) en de aangepaste versies van de conceptakte van verdeling (zie 2.7. en 2.9.) blijkt dat de notaris niet van dit ingenomen standpunt is afgeweken. De stelling van klager dat de laatste versie van de conceptakte misleidend is, omdat de tekst is gewijzigd en niet in overeenstemming met de wil van klager is, faalt. De tekst is weliswaar aangevuld met de vermelding van het bestaan van het vonnis van 25 april 2008, maar wijkt inhoudelijk niet af van het standpunt dat de notaris al bij de versie van 14 juni 2007 innam. Toen de notaris van klager de gelegaliseerde volmacht tot het passeren van de akte van verdeling ontving (zie 2.10) mocht hij er dan ook van uitgaan dat klager het alsnog met de inhoud van de laatste versie van de conceptakte eens was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat klager wordt bijgestaan door een advocaat die de handtekening van klager op de volmacht heeft gelegaliseerd.
Dat er sprake is geweest van het onder druk zetten van de klager door de notaris om de volmacht te ondertekenen, is niet gebleken. Dit blijkt niet uit de verwijzing door de notaris naar het vonnis van 25 april 2008 waarin een onzijdig persoon is benoemd. Dit is immers enkel een feitelijke vaststelling. Gelet op het vorenstaande treft de notaris geen verwijt dat hij, toen hij over alle volmachten beschikte, is overgegaan tot het doen passeren van de akte van verdeling. Anders dan klager stelt, is het niet juridisch onmogelijk om het gehele erfpachtrecht bij de akte van verdeling van de nalaten-schap van erflaatster - waartoe slechts de onverdeelde helft van het erfpachtrecht behoort - aan een deelgenoot toe te delen, zolang alle deelgenoten tot het erfpachtrecht (erfgenamen en mede-eigenaren) aan deze toedeling meewerken. De klacht is dan ook ongegrond.
4.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager toegelicht dat de klacht over de handelwijze met betrekking tot de aandelen [X] (klacht sub b) neerkomt op de verwijten dat de notaris (1) heeft nagelaten jaarstukken op te vragen en daarnaar accountantsonderzoek te laten verrichten, (2) geen onderzoek heeft verricht naar het verdwijnen van 1,2 miljoen Antilliaanse guldens bij de omzetting van [X] in andere vennootschappen, (3) als houder van het stemrecht op de aandelen meer druk op [B] had moeten uitoefenen en (4) zich te passief heeft opgesteld bij de veiling van de aandelen.
4.3. Wat betreft de eerste drie verwijten oordeelt de Kamer dat deze afstuiten op de in artikel 99 lid 12 Wna vermelde vervaltermijn. Ingevolge dit artikel kan een klacht slechts worden ingediend gedurende een vervaltermijn van drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aan-leiding kan geven. In aansluiting op vaste jurisprudentie is voor de aanvang van deze vervaltermijn doorslaggevend wanneer klager van het handelen of nalaten van de notaris kennis heeft genomen en niet wanneer hij tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. Een vervaltermijn dient immers om degene die zich benadeeld acht een redelijke maar beperkte termijn, in dit geval van drie jaren, te geven waarbinnen hij gebruik kan maken van de daartoe geëigende rechtsgang.
Klager heeft verklaard dat hij er in 1999/2000 achter kwam dat [X] in 1995/1996 was omgezet in andere vennootschappen en dat hij de notaris tijdens een op 12 december 2000 gehouden vergadering om bescheiden over [X] heeft verzocht. Nu de eerste drie verwijten, in de visie van klager, omissies van de notaris betreffen waarvan hij zelf stelt dat die al vanaf eind 2000 spelen en dus reeds langer dan drie jaar voor klager kenbaar waren, is klager in deze verwijten niet ontvankelijk.
4.4. De veiling van de aandelen [X] vond plaats na de datum van het arrest van het Hof (30 januari 2007). Gelet op de datum van het klaagschrift (20 januari 2010) kan klager dan ook worden ontvangen in de daarop betrekking hebbende klacht (klacht sub b, verwijt 4). Uit het vonnis van de rechtbank Almelo (zie 2.3.) en het arrest van het Hof (zie 2.4.) blijkt dat klager zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voor wat betreft de taxatie van de aandelen de benoeming van deskundigen heeft tegengehouden en dat hij bij het Hof zelf om een veiling van de aandelen heeft verzocht. Klager kan de notaris dan ook niet verwijten dat hij onvoldoende informatie over [X] had om een reëel bod te kunnen doen, nu klager deze informatie had kunnen verkrijgen door de benoeming van de deskundigen niet tegen te houden. Ook kan klager de notaris niet verwijten dat hij uitvoering heeft gegeven aan een op klagers eigen verzoek door het Hof gegeven beslissing tot het houden van een veiling. Ook deze klacht is ongegrond.
4.5. Klager is niet ontvankelijk in de klacht over de geldlening (klacht sub c). Klager heeft verklaard dat hij er vanaf het openvallen van de nalatenschap van uitging dat er geen akte van geldlening was, maar dat hij de notaris sindsdien daarnaar, zonder resultaat, heeft gevraagd. Ook hier geldt dat voor klager het verwijt meer dan drie jaar kenbaar is. Dat het klager eerst in 2009 kenbaar werd dat de notaris uitging van de jaarstukken 1991 waarin de geldlening is opgevoerd, doet daaraan, gelet op hetgeen hiervoor in 4.3. is overwogen, niet af.
4.6. De klacht over de door de notaris in rekening gebrachte advocaatkosten (klacht sub d) faalt. Uit de overgelegde stukken in de civiele procedures en de eerdere en de onderhavige tuchtprocedures blijkt niet dat deze procedures (en daarmee de kosten daarvoor) het gevolg zijn van een te passieve opstelling door de notaris. Klager heeft zijn stelling dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd. Nu vast staat dat de notaris op grond van het codicil gerechtigd is de kosten voor de afwikkeling ten laste van de nalatenschap te brengen, is deze handelwijze van de notaris niet klachtwaardig. De klacht is ongegrond.
4.7. Over de klacht dat de notaris niet zou hebben gemeld dat de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster via een kwaliteitsrekening verloopt (klacht sub e) oordeelt de Kamer als volgt. Artikel 25 lid 1 Wna verplicht de notaris gelden die hem in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd op een kwaliteitsrekening te storten en op zijn briefpapier het nummer van deze rekening te vermelden. Ingevolge lid 5 van voornoemd artikel kan op een kwaliteitsrekening geen derdenbeslag gelegd worden. Klager wordt bijgestaan door een advocaat, zodat verwacht mag worden dat hij, gelet op bedoelde wettelijke bepalingen, ervan uit zou gaan dat de op het briefpapier van de notaris vermelde banknummers naar alle waarschijnlijkheid kwaliteitsrekeningen betroffen en derdenbeslag niet mogelijk was. De notaris hoefde de advocaat van klager daarop niet uitdrukkelijk te wijzen. Dat de notaris ter gelegenheid van het op 18 juni 2009 gehouden kort geding zou hebben verklaard niet over kwaliteitsrekeningen te beschikken, wordt niet aannemelijk geacht. Voor de notaris gelden de voornoemde wettelijke verplichtingen, terwijl de notaris aanvoert dat hij tijdens het kort geding slechts heeft verklaard dat de boedelrekening van erflaatster geen aparte rekening betrof omdat hij de indruk kreeg dat klager daarvan uitging. Van klachtwaardig gedrag door de notaris is geen sprake. Ook deze klacht is ongegrond.
5. Beslissing
De Kamer van toezicht:
verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht sub b, voor wat betreft de verwijten 1 tot en met 3, en in zijn klacht sub c;
verklaart de overige klachten ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. R.J. Verschoof, voorzitter, en mr. F. Hoppel, mr. B.C. Vink, mr. D.M. Oudhof en mr. R.V. van der Kuijp, (plaatsvervangend) leden, in tegenwoordigheid van de (plaatsvervangend) secretaris en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2010.