ECLI:NL:GHAMS:2023:1215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.312.971/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de nalatenschap van een erflaatster en de verplichting tot rekening en verantwoording door de erfgenamen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster, die in 2016 overleed zonder testament. De betrokken partijen zijn de kinderen en erfgenamen van erflaatster, waarbij [eiser] in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had de vorderingen van [eiser] afgewezen, waarbij hij onder andere vorderde dat [gedaagde] hem een bedrag van € 31.320,- zou betalen, alsmede € 3.000,- voor sieraden en kostbaarheden. [eiser] stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door onttrekkingen te doen aan de nalatenschap en dat hij onvoldoende rekening en verantwoording had afgelegd over zijn financieel beheer van de erflaatster.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of [gedaagde] verplicht was om rekening en verantwoording af te leggen. Het hof concludeert dat [gedaagde] niet verplicht was om dit te doen, omdat er geen bewijs was dat de uitgaven niet onder het normale uitgavenpatroon van erflaatster vielen. Het hof oordeelt dat [gedaagde] voldoende uitleg heeft gegeven over de uitgaven en dat [eiser] niet heeft aangetoond dat deze uitgaven niet met instemming van erflaatster zijn gedaan. De grieven van [eiser] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.312.971/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/314827 / HA ZA 21-181
arrest van de meervoudige familiekamer van 30 mei 2023
inzake
[eiser],
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. M.M.C. Wingen te Heemstede,
tegen
[gedaagde ],
wonend te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Drost te Leusden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde ] genoemd.
[eiser] is bij dagvaarding van 27 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem , van 30 maart 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [eiser] als eiser en [gedaagde ] als gedaagde.
De dagvaarding bevat de grieven, alsmede een productie.
[gedaagde ] heeft een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 maart 2023 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[eiser] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [eiser] zoals deze in eerste aanleg zijn gevorderd, toe te wijzen, met veroordeling van [gedaagde ] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[gedaagde ] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn hoger beroep, althans tot verwerping van het beroep en bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 tot en met 3.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2
Partijen zijn de kinderen en erfgenamen van [erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster is [in] 2016 overleden. Zij heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt.
2.3
Erflaatster is in oktober 2011 op 86-jarige leeftijd verhuisd van haar huurwoning naar een appartement in woonzorgcentrum [X] te [plaats C] . In 2011 is bij haar een beginnende vorm van dementie geconstateerd. In mei 2014 is zij wederom verhuisd, toen naar woonzorgcentrum [Y] te [plaats D] . Zij woonde daar tot haar overlijden in een gesloten afdeling voor ouderen met dementie.
2.4
[gedaagde ] en zijn gezin hebben sinds 1989 (mantel-)zorg verleend aan erflaatster tot haar overlijden in 2016. Tussen [eiser] en erflaatster is sinds 1989 nauwelijks contact geweest.
2.5
Ten tijde van het overlijden van erflaatster in 2016 vertoonde de bankrekening van erflaatster bij ING een klein negatief saldo (-/- € 7,62).

3.Beoordeling

3.1
Tussen partijen is in geschil de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
[eiser] heeft in eerste aanleg – samengevat en na aanvulling van eis – gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: [gedaagde ] ter zake de afwikkeling van de nalatenschap te veroordelen aan [eiser] € 31.320,- te betalen, alsmede € 3.000,- ter zake de sieraden en kostbaarheden;
- subsidiair: de verdeling van de nalatenschap vast te stellen in die zin dat de vordering van [eiser] van € 31.320,- in de nalatenschap valt, en te bepalen dat dit bedrag volledig aan [eiser] toekomt en [gedaagde ] te veroordelen dit bedrag aan [eiser] te betalen, alsmede te bepalen dat [gedaagde ] € 3.000,- ter zake de sieraden en kostbaarheden aan [eiser] dient te voldoen;
en
- [gedaagde ] te veroordelen de bankafschriften van een bankrekening van erflaatster bij ABN AMRO Bank in het geding te brengen, die betrekking hebben over de periode zes maanden gelegen voor en drie maanden na het overlijden van erflaatster;
een en ander met veroordeling van [gedaagde ] in de kosten van het geding.
Bij het bestreden vonnis van 30 maart 2022 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [eiser] met zes grieven op.
3.2
De grieven 1 tot en met 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Samengevat voert [eiser] in deze grieven het volgende aan.
[eiser] heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast wat betreft de door [gedaagde ] verrichte onrechtmatige onttrekkingen en/of de gestelde ongerechtvaardigde verrijking. Daarbij is van belang dat [gedaagde ] geen, dan wel onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd over zijn financieel beheer, althans onvoldoende in staat is achteraf een plausibele verklaring te geven over de wijze waarop hij het financieel beheer heeft uitgevoerd. Met een beroep op het arrest van dit hof van 11 april 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1272) is [eiser] van mening dat [gedaagde ] verplicht is rekening en verantwoording af te leggen omdat hij vele financiële handelingen heeft verricht die ten voordele van hemzelf kwamen en die niet passen bij het normale uitgavenpatroon van erflaatster. Voor zover [eiser] niet aan zijn bewijslast heeft gedaan, meent hij dat op grond van de redelijkheid en billijkheid aan het te leveren bewijs minder eisen kunnen worden gesteld, omdat hij moeilijk van elke transactie kan bewijzen dat deze niet de instemming van erflaatster had.
De rechtbank had daarnaast nader onderscheid moeten maken tussen de overboekingen naar de privérekening van [gedaagde ] , de volgens [eiser] onverklaarbare uitgaven en de pinopnames. Het onderzoek naar de uitgaven is niet, althans onvoldoende geweest. Er is sprake van vele onverklaarbare uitgaven. De hoogte van de uitgaven is niet onderzocht en in beginsel dient van elke transactie of uitgave te blijken dat deze ten behoeve van erflaatster is gedaan. De pinopnames waren niet nodig omdat erflaatster kost en inwoning had in het verzorgingshuis en geen reden had om contant geld op te nemen. De overboekingen naar de rekening van [gedaagde ] zijn voornamelijk omschreven met “(tijdelijke) privé-overboeking” en “interne overboeking”, waarvoor geen uitleg is gegeven. De verklaring van [gedaagde ] is summier en ziet op een deel van de uitgaven. Daarnaast heeft de rechtbank voetstoots aangenomen dat een deel van de goederen, zoals de fiets, de vakantie en de laptop, op uitdrukkelijke wens van erflaatster is aangeschaft, zoals [gedaagde ] heeft meegedeeld, althans heeft de rechtbank dat aannemelijk geacht. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte geen acht geslagen op de betwisting door [eiser] van de stelling van [gedaagde ] dat erflaatster toestemming heeft gegeven voor deze uitgaven. Ook betwist [eiser] dat erflaatster deel uitmaakte van het gezin van [gedaagde ] , zoals [gedaagde ] heeft verklaard. Erflaatster heeft slechts een paar maanden bij [gedaagde ] in huis gewoond.
Gelet op hetgeen [eiser] in eerste aanleg heeft aangevoerd, is onbegrijpelijk dat de rechtbank meent dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen bij het betalen van de fiets, de vakanties en de laptop. Ook heeft de rechtbank ten onrechte deze specifieke motivering niet gegeven als het gaat om de overboekingen naar de privérekening van [gedaagde ] , de onverklaarbare uitgaven en de pinopnames.
3.3
[gedaagde ] handhaaft zijn stellingen uit de eerste aanleg en voert verweer tegen de grieven, waarop waar nodig in het navolgende zal worden ingegaan.
3.4.1
Het hof overweegt dat [eiser] een aantal grondslagen noemt in zijn memorie van grieven: onrechtmatig handelen door [gedaagde ] , ongerechtvaardigde verrijking en het opzettelijk verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van goederen die tot de gemeenschap behoren (artikel 3:194 lid 2 BW). Om te komen tot een toewijzing van een vordering op één van deze rechtsgronden moet aan voorwaarden worden voldaan die niet altijd gelijk zijn. Uitgangspunt is dat op [eiser] de stelplicht en bewijslast rust van zijn stellingen.
3.4.2
De basis voor de stellingen van [eiser] is dat sprake is van onjuist financieel beheer van de financiën van erflaatster door [gedaagde ] en dat [gedaagde ] onvoldoende uitleg en toelichting geeft over (en op) de transacties die hebben plaatsgevonden vanaf de bankrekening van erflaatster. [eiser] is van mening dat [gedaagde ] rekening en verantwoording dient af te leggen en dat [gedaagde ] dit onvoldoende heeft gedaan. Als gevolg hiervan, zo begrijpt het hof de vordering van [eiser] , kan niet worden vastgesteld dat de betalingen vanaf de bankrekening van erflaatster met haar toestemming zijn gedaan en moet ervan uit worden gegaan dat zij geen toestemming heeft gegeven. [gedaagde ] betwist dat hij rekening en verantwoording moet afleggen, dan wel dat hij dit onvoldoende heeft gedaan.
3.4.3
Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. onder meer HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911). Of het doen van rekening en verantwoording geboden is, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen (vgl. HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).
3.4.4
In het onderhavige geval verschillen partijen van mening in hoeverre erflaatster nog in staat was haar financiën zelfstandig te beheren. [eiser] heeft aangevoerd dat erflaatster vanaf eind 2010/begin 2011 niet meer in staat was haar financiële belangen te behartigen vanwege haar dementie. [gedaagde ] heeft dit betwist. Hij heeft erop gewezen dat in 2011 weliswaar een beginnende vorm van dementie bij erflaatster is geconstateerd, maar dat erflaatster tot 2014 voldoende wilsbekwaam was om haar eigen belangen te behartigen. Tot 28 oktober 2011 heeft zij zelfstandig gewoond, waarna zij naar een appartement in een woonzorgcentrum is verhuisd. Ook in dit woonzorgcentrum woonde zij grotendeels zelfstandig. Wel heeft zij op enig moment ervoor gekozen de warme maaltijden in het restaurant te gaan gebruiken. Tot en met 2011 deed erflaatster zelf haar boodschappen, vaak samen met [gedaagde ] ; vanaf 2012 deden hij of zijn echtgenote deze voor haar. Vanaf 2014 verslechterde de geestelijke gezondheid van erflaatster en is zij verhuisd naar een ander woonzorgcentrum, [Y] , waar zij in een kleine woongroep voor ouderen met dementie verbleef. Vanaf 2014 was zij volgens [gedaagde ] niet meer in staat haar eigen belangen te behartigen.
Gelet op de betwisting door [gedaagde ] heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat erflaatster reeds vóór 2014 (en vanaf 2010) niet in staat was haar eigen financiën te behartigen of daarop (toe)zicht te houden. Tot die tijd voerde erflaatster haar eigen huishouden, al dan niet met enige hulp. Gesteld noch gebleken is dat erflaatster [gedaagde ] heeft verzocht rekening en verantwoording af te leggen. Evenmin heeft het hof aanleiding om aan te nemen dat de betalingen, overboekingen of pinopnames door [gedaagde ] niet in opdracht of zonder instemming van erflaatster hebben plaatsgevonden. Immers, nu erflaatster niet wilsonbekwaam was of anderszins beperkt in de uitoefening van haar financiële bevoegdheden en zij een goede relatie had met [gedaagde ] , moet tegen deze achtergrond ervan worden uitgegaan dat de betalingen, overboekingen en pinopnames door [gedaagde ] de instemming hadden van erflaatster. Dat sprake is van een situatie, waarin op [gedaagde ] de verplichting rust rekening en verantwoording af te leggen, is dan ook niet komen vast te staan, nog daargelaten dat [gedaagde ] voldoende, concrete verklaringen heeft gegeven voor de verschillende betalingen. Zo heeft hij erop gewezen dat erflaatster tot haar verhuizing in 2014 een eigen huishouding voerde, kleding nodig had, nieuwe meubels e.d. heeft gekocht, kosten maakte voor onder meer haar persoonlijke verzorging, cadeaus, uitstapjes en vakanties.
3.4.5
Partijen zijn het erover eens dat erflaatster vanaf haar verhuizing in 2014 naar [Y] wilsonbekwaam was. Het hof zal dit daarom als uitgangspunt nemen. Uit die geestelijke toestand volgt dat ervan mag worden uitgegaan dat erflaatster vanaf dat moment niet meer in staat was te overzien wat met haar geld gebeurde. Dit brengt echter niet zonder meer mee dat een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording is ontstaan. Gelet op de familierelatie, de omstandigheid dat [gedaagde ] al sinds 2010 erflaatster hielp met het doen van boodschappen en de hulpbehoevendheid van erflaatster na haar verhuizing naar [Y] , waarbij [gedaagde ] en zijn vrouw mantelzorg verleenden, is het hof van oordeel dat enige terughoudendheid moet worden aangehouden in het vaststellen van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. Deze terughoudendheid vindt een grens bij financiële handelingen die [gedaagde ] ten behoeve van zichzelf of zijn gezin heeft verricht en financiële handelingen die wat aard en/of omvang betreft niet kunnen worden gerekend tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster (vgl. Hof Amsterdam 11 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1272). Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde ] kopieën van de bankafschriften aan [eiser] heeft gegeven. Aan de hand van deze afschriften heeft [eiser] in eerste aanleg overzichten gemaakt van uitgaven die naar zijn mening tot “normale” uitgaven behoren en uitgaven die daartoe niet behoren, te weten de onverklaarbare overboekingen naar de privérekening van [gedaagde ] , de onverklaarbare uitgaven en de pinopnamen. [gedaagde ] heeft in eerste aanleg een toelichting gegeven op de uitgaven die onder deze laatste drie categorieën vallen (productie 8 bij conclusie van antwoord). Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] niet, althans onvoldoende gesteld en onderbouwd dat deze uitgaven niet tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster behoorden. Dat [eiser] het wellicht niet eens was met die uitgaven, zoals de uitgaven voor een krantenabonnement of nieuwe meubels, maakt dit niet anders. [gedaagde ] heeft bovendien uitgelegd dat op advies van het verzorgingshuis het abonnement werd aangehouden en dat moeder in haar eigen woning over te grote en oude meubels beschikte, reden waarom nieuwe meubels zijn gekocht. Het hof ziet geen aanleiding om voor deze uitgaven een onderscheid te maken tussen de drie categorieën, aangezien [gedaagde ] voor alle drie de categorieën toelichtingen heeft gegeven. Daarbij is hij weliswaar niet op iedere overboeking, uitgave of pinopname ingegaan, maar daartoe ziet het hof ook geen noodzaak, gelet op de eerder vermelde omstandigheden waaronder de door [gedaagde ] verleende hulp heeft plaatsgevonden en de tijd die inmiddels is verstreken na de betwiste overboekingen, uitgaven en/of pinopnames. [eiser] is in hoger beroep niet ingegaan op de verklaring die [gedaagde ] ter toelichting heeft gegeven, heeft niet onderbouwd waarom deze verklaring niet juist is en heeft niets nieuws aangevoerd wat tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de bewijslast van [eiser] minder eisen te stellen omdat hij niet van elke transactie kan bewijzen dat deze niet de instemming van erflaatster had. Het gaat immers om de vraag of de uitgaven tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster behoorden. Dat deze uitgaven daartoe niet gerekend kunnen worden heeft [eiser] – zoals het hof reeds heeft overwogen – op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
Voor zover het de uitgaven vanaf 2014 ten behoeve van [gedaagde ] en/of zijn gezin betreft (een bijdrage aan een vakantie en een bijdrage voor een laptop voor een zoon van [gedaagde ] ), is het hof van oordeel dat [gedaagde ] voldoende heeft onderbouwd dat deze uitgaven op uitdrukkelijke wens van erflaatster hebben plaatsgevonden en acht het hof ook aannemelijk dat erflaatster deze uitgaven ten behoeve van [gedaagde ] en zijn gezin heeft willen doen, gelet op de relatie die tussen hen bestond.
Het hof heeft in het voorgaande al overwogen dat onder de gegeven omstandigheden tot in ieder geval 2014 niet kan worden aangenomen dat er een verplichting rustte op [gedaagde ] om tegenover [eiser] rekening en verantwoording af te leggen. Niettemin heeft [gedaagde ] , ook voor de periode daarna, verslag gedaan aan [eiser] op een wijze die passend kan worden geacht voor het geven van rekening en verantwoording.
3.4.6
De conclusie van het voorgaande is dat het hof niet tot de vaststelling komt dat sprake is (geweest) van onrechtmatig handelen van [gedaagde ] jegens [eiser] , of dat [gedaagde ] ongerechtvaardigd verrijkt is, dan wel dat [gedaagde ] het verwijt treft van het opzettelijk verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van goederen die tot de gemeenschap behoren. De grieven 1 tot en met 5 falen dan ook.
3.5.1
Met zijn zesde grief komt [eiser] op tegen het oordeel van de rechtbank wat betreft de sieraden. De rechtbank heeft volgens [eiser] ten onrechte geoordeeld dat [eiser] ten aanzien van de sieraden niets concreets heeft gesteld. [eiser] heeft immers het standpunt ingenomen dat de sieraden deel uitmaken van de nalatenschap. Daarnaast vindt [eiser] de mededelingen van [gedaagde ] over de sieraden ongeloofwaardig en/of zeer onduidelijk.
3.5.2
De grief faalt. [gedaagde ] heeft in eerste aanleg weersproken dat er nog sieraden en kostbaarheden zijn die onderdeel uitmaakten van de nalatenschap. Er zijn sieraden gestolen via een babbeltruc en er zijn sieraden meegegaan in de crematie van erflaatster. [eiser] heeft niet voldoende tegen deze verklaring ingebracht. De enkele opmerking dat deze verklaring ongeloofwaardig en/of onduidelijk is, is onvoldoende en wordt ook niet onderbouwd. Daarbij komt dat [eiser] op geen enkele wijze heeft onderbouwd welke sieraden en kostbaarheden tot de nalatenschap behoren en op welke wijze hij tot een waarde van € 3.000,- komt.
3.6
De slotsom van het voorgaande is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Gelet op de familierelatie tussen partijen, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, H.A. van den Berg en R.M Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.