ECLI:NL:RBOBR:2024:5136

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/3062
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag leges voor omgevingsvergunning en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 31 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsgebouw en ontving een aanslag leges van € 642.645,43. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag. Eiseres betoogde dat de gemeenteraad de baten en lasten niet realistisch had geraamd, waardoor de opbrengstlimiet van de Legesverordening 2021 zou zijn overschreden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had verschaft in de ramingen van de baten en lasten en dat er geen sprake was van overschrijding van de opbrengstlimiet. De rechtbank wees het beroep ongegrond, maar kende wel een immateriële schadevergoeding toe van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn aan de bezwaarfase moest worden toegerekend, en dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk was voor de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/3062

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] ., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. van der Linden RT),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond

(gemachtigden: N.W. Nijveld, R.H.C. Swinkels en B. Stommels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 november 2023.
2. De heffingsambtenaar heeft op 20 oktober 2021 aan eiseres een aanslag leges (aanslagbiljetnummer [aanslagnummer] ) opgelegd tot een bedrag van in totaal € 642.645,43. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 642.295,43 voor 'de deelactiviteit bouwen’ en een bedrag van € 350 voor ‘binnen-/buitenplanse afwijking’.
3. Met de uitspraak op bezwaar van 2 november 2023 (de bestreden uitspraak), heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
4. Bij beschikking van 10 november 2023 (de dwangsombeschikking) heeft de heffingsambtenaar het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom toegekend tot een bedrag van € 12.750.
5. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
6. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een nader stuk en eiseres heeft daarop gereageerd.
7. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de heffingsambtenaar.

Feiten

8. Eiseres heeft in 2021 op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een bedrijfsgebouw aan de [adres] en [adres] / [adres] te [plaats] .
9. De heffingsambtenaar heeft voor het in behandeling nemen van deze aanvraag, overeenkomstig de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2021 van de gemeente Helmond en de daarbij behorende Tarieventabel 2021, leges opgelegd tot een bedrag van in totaal € 642.645,43. Daarna is de procedure gevolgd, zoals vermeld is in de Inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

Late indiening verweerschrift
10. Eiseres betoogt dat de rechtbank de heffingsambtenaar een termijn heeft gegeven voor het indienen van het verweerschrift en dat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift buiten die termijn en dus te laat, namelijk elf dagen voor de zitting, heeft ingediend. Eiseres heeft door die te late indiening van het verweerschrift niet meer goed daarop kunnen reageren. De rechtbank moet de inhoud van dit verweerschrift daarom buiten beschouwing laten, aldus eiseres.
11. Op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank om een verweerschrift verzoeken en aan de indiening van dat verweerschrift een termijn verbinden. Artikel 8:42 van de Awb maakt deel uit van afdeling 8.2.2, getiteld ‘Vooronderzoek’. Een uitnodiging voor de zitting maakt voor partijen kenbaar dat het vooronderzoek is afgerond. Stukken die na het vooronderzoek worden ingediend kunnen daarmee niet meer de titel hebben van de stukken die in de fase van het vooronderzoek worden gewisseld, waaronder het verweerschrift. Nieuwe stukken die na afronding van het vooronderzoek en uiterlijk op de elfde dag vóór de zitting worden ontvangen, worden aangemerkt als nader stuk en niet als verweerschrift. De rechtbank merkt daarom het ‘verweerschrift’ van 26 september 2024 aan als nader stuk. Indien een verweerschrift na afronding van het vooronderzoek wordt ingediend als nader stuk, wordt verondersteld dat het indienen van een conclusie van repliek feitelijk onmogelijk wordt gemaakt en een belanghebbende kan worden bemoeilijkt een adequate reactie te geven. [1] De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het totale tijdsverloop van de zaak, eerdere toezending van het verweerschrift wenselijk was geweest. Hoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat zij in beginsel door deze handelwijze wordt geschaad in haar procespositie, is de rechtbank van oordeel dat eiseres in dit geval voldoende gelegenheid heeft gehad op het nadere stuk te reageren. Zij heeft dat ook op 27 september 2024 gedaan. In die reactie gaat eiseres inhoudelijk in op de punten die de heffingsambtenaar naar voren heeft gebracht. Partijen hebben vervolgens tijdens de zitting op elkaars stellingen gereageerd. Eiseres heeft onvoldoende naar voren gebracht waarom zij ondanks het voorgaande, door de late indiening in haar processuele belangen is geschaad. De rechtbank zal aan de late indiening van het nadere stuk dan ook geen gevolgen verbinden.

Dwangsombeschikking

12. De rechtbank stelt vast dat het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 4:19 van de Awb, van rechtswege mede betrekking heeft op de dwangsombeschikking van 10 november 2023 . Op de zitting is komen vast te staan dat het geschil tussen partijen geen betrekking (meer) heeft op de toekenning van de dwangsom.
13. Tussen partijen is enkel in geschil of met betrekking tot de leges sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet.
Overschrijding opbrengstlimiet14. Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b van deze wet, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet). Het antwoord op de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, moet worden beoordeeld op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten worden geheven. [2]
15. Eiseres stelt dat de gemeenteraad van de gemeente Helmond de baten en lasten niet realistisch heeft geraamd. Indien deze wel realistisch zouden zijn geraamd, zou de opbrengstlimiet zijn overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de Legesverordening 2021 in strijd met artikel 229b van de Gemeentewet is vastgesteld en in haar geheel onverbindend moet worden verklaard. Eiseres voert ter onderbouwing van haar standpunt aan dat de gemeente Helmond structureel forse meeropbrengsten omgevingsvergunning met de legesheffing boekt. In de jaren 2018 tot en met 2022 werd volgens eiseres meer aan legesopbrengsten gerealiseerd dan begroot. Belastingjaar 2021 spande de kroon, omdat in dat jaar tegen een geraamde opbrengst van € 2.983.000 een werkelijke opbrengst van € 5.248.000 stond. De opbrengst werd daarmee met 45% overschreden.
16. De rechtbank overweegt dat de regels van stelplicht en bewijslast in dit kader volgen uit de relevante overwegingen van de Hoge Raad in zijn arresten van
4 en 18 april 2014. [3] Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de verordening. Pas als de belanghebbende daarna voldoende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in de raming in twijfel trekt, moet de heffingsambtenaar naar vermogen de geuite twijfel wegnemen.
17. Het is vaste rechtspraak dat toetsing aan dit winstverbod uitsluitend op het niveau van de betreffende verordening plaats moet vinden. Onderlinge verschillen in kostendekkingspercentages tussen groepen en de verschillende Titels van de verordening zijn geoorloofd en behoeven geen motivering. [4] Ook na introductie van de Wabo geldt dat het uitgangspunt genoemd onder rechtsoverweging 12 nog steeds geldt. [5] Er dient dus inzicht te worden verschaft in de mate van kostendekkendheid van de gehele verordening en niet slechts op het niveau van de omgevingsvergunningen die onder Titel 2 (Fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning) vallen.
18. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in de bestuurlijke fase een kostendekkingsoverzicht voor 2021 heeft overgelegd, maar ook over de jaren 2019 en 2020. Dat overzicht is ook opgenomen in de uitspraak op bezwaar. Uit dat overzicht blijkt voor het jaar 2021 dat de totale lasten zijn geraamd op € 4.411.146 en de totale baten zijn geraamd op € 4.862.089. Gelet daarop zouden de totale geraamde baten van de in de Legesverordening 2021 opgenomen leges 90,73% van de daarmee in totaal gemoeide lasten bedragen. Ook als al gekeken zou moeten worden naar de kostendekkendheid per Titel of zelfs per begrotingspost binnen Titel 2 van de Legesverordening 2021, is geen sprake van een overschrijding.
19. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de jaarbegroting 2021 naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten van de leges in de gemeentebegroting. Dit betekent dat het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar kan worden verlangd voor zover eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom er ten aanzien van specifieke posten in de raming redelijke twijfel over bestaat of alle ‘baten of lasten ter zake’ zijn meegenomen. Dat heeft eiseres niet gedaan. De enkele stelling dat de gemeente Helmond kosten begroot die niet met de leges betaald mogen worden, is daartoe onvoldoende. De heffingsambtenaar hoeft dus niet uit zichzelf (per specifieke post) inzichtelijk te maken hoe hij tot die raming is gekomen – zoals op welke wijze is geanticipeerd op grote bouwprojecten – of te onderbouwen welke (specifieke) kosten zijn meegenomen in de begroting.
20. Eiseres heeft ook overigens onvoldoende gemotiveerd dat de begroting voor het jaar 2021 betwijfeld moet worden. Voor zover eiseres verwijst naar de opeenvolgende jaarrekeningen 2019, 2020 en 2021 en stelt dat de gemeente elk jaar opnieuw structurele meeropbrengsten boekt bij de legesopbrengsten omgevingsvergunningen, is dat niet van belang. De enkele omstandigheid dat de gerealiseerde opbrengsten van de leges voor omgevingsvergunningen van 2021 en de andere jaren afwijken van de begrote opbrengsten is, gelet op rechtsoverweging 15, onvoldoende voor de conclusie dat de gemeenteraad onjuist heeft geraamd. Dat wanneer uitsluitend zou worden gekeken naar de daadwerkelijk gerealiseerde baten en lasten voor (grote) bouwprojecten in 2021, en daarmee voor Titel 2 mogelijk de opbrengstlimiet voor dat onderdeel zou zijn overschreden, is dus niet relevant.
21. De rechtbank begrijpt dat eiseres wellicht specifiek vraagtekens zet bij de wijze waarop de gemeenteraad bij de begroting weinig rekening pleegt te houden met te verwachten structurele meeropbrengsten van (grote) bouwprojecten. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat bij de raming voorzichtigheid wordt betracht, aangezien de begroting een geruime tijd voorafgaand aan het betreffende begrotingsjaar moet worden opgesteld. Opbrengsten van dergelijke grote bouwprojecten worden voorzichtig geraamd, omdat onzeker is of de omgevingsvergunningen van die projecten in dat jaar zullen worden aangevraagd. Daarmee wordt ook voorkomen dat financiële tekorten ontstaan in het begrotingsjaar. Als deze mogelijke opbrengsten wel volledig worden geraamd terwijl de omgevingsvergunningen niet worden aangevraagd, dreigen er onverantwoorde financiële risico’s te ontstaan in het begrotingsjaar. [6] Wat betreft de begroting van 2021 speelt bovendien dat sprake was van de coronacrisis, die veel onzekerheden met zich bracht over het wel of niet doorgaan van omvangrijke bouwprojecten en de daarmee gemoeide legesopbrengsten. Daar komt bij dat de legesbaten op grond van een meerjarig gemiddelde worden gepland, vermeerderd met een voorzichtige raming van onzekere projecten. Daarmee worden financiële risico’s voorkomen. De rechtbank kan dit volgen.
22. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen en naar vermogen voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de algemeen geformuleerde twijfel van eiseres – voor zover die al als voldoende onderbouwd kan worden aangemerkt – ongegrond is. Voor zover eiseres heeft aangegeven dat zij geen, althans onvoldoende, specificatie heeft ontvangen van de verschillende posten, heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat eiseres tijdens de hoorzitting de mogelijkheid heeft gehad de applicatie waarin de gegevens zijn opgenomen in te zien. Die gegevens en de daarbij behorende informatie was voor eiseres op dat moment in ieder geval beschikbaar. De onderliggende gegevens hebben geleid tot het overzicht dat nu is verstrekt in deze procedure. Eiseres had dus toegang tot die gegevens en het stond haar vrij daar nader op te reageren, maar dat heeft zij niet gedaan. Eiseres heeft dit niet weersproken. Slotsom is dat deze beroepsgrond van eiseres niet slaagt.
23.
Tussen partijen is verder niet in geschil dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan en dat eiseres daarvoor belastingplichtig is. Ook is er geen verschil van mening over de berekeningssystematiek voor de hoogte van het legesbedrag zoals die volgt uit de Legesverordening 2021 en de Tarieventabel 2021.
Schadevergoeding en overschrijding van de redelijke termijn24. Eiseres heeft in haar beroepschrift op 22 november 2023 verzocht om een schadevergoeding voor het geval dat de redelijke termijn waarbinnen het belastinggeschil moet worden beslecht, wordt overschreden
.Het gestelde financiële belang is ruim boven de € 1000 gelegen.
25. Het verzoek om immateriële schadevergoeding en de overschrijding van de redelijke termijn hebben plaatsgevonden vóór 14 juni 2024. Uit de uitspraak van de
Hoge Raad [7] van die datum volgt dat daarom de immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld op het forfaitaire bedrag van € 500 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden en een vergoeding van € 500 per half jaar (naar boven afgerond) wordt toegekend. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. [8]
26. De redelijke termijn begon in deze zaak te lopen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 11 november 2021 door de heffingsambtenaar, waarna de heffingsambtenaar op 2 november 2023 uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Dit betekent dat de procedure ongeveer 35 maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus met elf maanden overschreden.
27.
De termijnoverschrijding van elf maanden moet alleen aan de bezwaarfase worden toegerekend. Daarbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover die meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. De redelijke termijn voor de bezwaarfase is (naar boven afgerond) met twaalf maanden overschreden. De termijn van anderhalf jaar is in de beroepsfase niet overschreden. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de bezwaarfase moet worden toegerekend, wordt de veroordeling tot vergoeding van de schade uitgesproken ten laste van de heffingsambtenaar. Dat betekent dat de heffingsambtenaar € 1000 moet vergoeden.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond.
29. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt toegewezen. De rechtbank stelt vast dat zowel het verzoek om immateriële schadevergoeding als de overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden vóór 31 mei 2024. De rechtbank bepaalt daarom dat het griffierecht moet worden vergoed. [9] 30. De rechtbank ziet aanleiding een veroordeling uit te spreken in de proceskosten van eiseres in beroep. Die kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25). [10] Er bestaat geen recht op vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase.
31. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn alleen aan het bestuursorgaan is toe te rekenen, zal de vergoeding van de proceskosten moeten plaatsvinden door het bestuursorgaan. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 365 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, voorzitter, en mr. M. van den Brink en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 31 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 1 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 24 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1707.
2.Hoge Raad, 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:282.
3.Hoge Raad, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, en Hoge Raad, 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938, ter precisering van wat is overwogen in Hoge Raad, 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968.
4.Hoge Raad, 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AF7525.
5.Hoge Raad, 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:282.
6.Hoge Raad, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780, r.o. 3.6.3.
7.Hoge Raad, 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.
8.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
9.Hoge Raad, 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:56.
10.Hoge Raad, 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, r.o. 5.2.