ECLI:NL:RBNNE:2023:954

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3369
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over informatiebeschikkingen en administratieplicht in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 9 maart 2023, staat centraal of de verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, terecht informatiebeschikkingen heeft afgegeven aan eiseressen, omdat zij in 2014 en 2015 de administratieplicht hebben geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseressen administratieplichtig zijn volgens artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat zij niet hebben voldaan aan deze verplichting. De inspecteur had informatiebeschikkingen opgelegd, waarin werd vastgesteld dat eiseressen niet de vereiste gegevens hadden bijgehouden over hun werkzaamheden en de materialen die zij hadden geleverd voor de bouw van een nieuwe woning. De rechtbank oordeelt dat de schending van de administratieplicht zo ernstig is dat dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiseressen hebben ook aangevoerd dat de inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat er geen sprake is van schending van beginselen van behoorlijk bestuur. De beroepen van eiseressen zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft hen een immateriële schadevergoeding toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van hun bezwaar en beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/3369 en 20/3372

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 9 maart 2023 in de zaken tussen

[eiseres I] , te [vestigingsplaats] , eiseres I

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

[eiseres II] , te [vestigingsplaats] , eiseres II

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
hierna ook gezamenlijk te noemen: eiseressen,
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming(de Minister).

Procesverloop

Zaaknummer 20/3369
Verweerder heeft met dagtekening 22 juli 2019 aan eiseres I een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de heffing van de vennootschapsbelasting, waarin is vastgesteld dat eiseres I voor de belastingjaren 2014 tot en met 2016 niet heeft voldaan aan de informatieplicht ingevolge de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat eiseres I voor de jaren 2014 en 2015 niet heeft voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR.
Zaaknummer 20/3372
Verweerder heeft met dagtekening 22 juli 2019 aan eiseres II een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015, waarin is vastgesteld dat eiseres II voor die periode niet heeft voldaan aan de informatieplicht ingevolge de artikelen 47 en 49 van de AWR en de administratieplicht van artikel 52 van de AWR.
Bij uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2020 zijn de informatiebeschikkingen in stand gelaten, maar zijn deze voor eiseressen zodanig aangepast dat is vastgesteld dat uitsluitend sprake is van schending van de administratieplicht van artikel 52 van de AWR voor de jaren 2014 en 2015.
Eiseressen hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022.
Namens eiseressen zijn daar verschenen de gemachtigde, [X] , bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote] , [A] en [B] RA RB. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .
Op de zitting zijn tevens de beroepen van [X] en zijn echtgenote inzake aan hen opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2014 en 2015 met de zaaknummers 21/2417, 21/2418, 22/2169 en 22/2170 behandeld.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
[X] ( [X] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [X] B.V.
1.2.
[X] B.V. was in 2014 en 2015 enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres I en van [Y] B.V.
1.3.
Eiseres II bestond in 2014 en 2015 uit [X] B.V. en [eiseres I]
1.4.
Eiseres II doet per kwartaal aangifte voor de omzetbelasting.
1.5.
[X] en zijn echtgenote hebben op [datum] 2010 een perceel grond met boerderij gekocht. Dit perceel is op [datum] 2010 aan hen geleverd. De koopsom bedroeg € 479.000. Het adres bij aankoop luidde [adres] .
1.6.
De onder 1.5. vermelde boerderij is gesloopt en op het perceel grond is een woning gebouwd (hierna: de nieuwe woning). [X] en zijn echtgenote zijn op 12 oktober 2015 in de nieuwe woning gaan wonen en staan volgens de Basisregistratie Personen sinds die datum op dit adres ingeschreven. Het adres van het perceel is na de aankoop gewijzigd in [adres] .
1.7.
Eiseres I heeft ten behoeve van de werkzaamheden van de nieuwe woning projectnummer [projectnummer] aangemaakt. Dit projectnummer is onder meer genoemd op de door eiseres I gemaakte (technische) tekeningen voor de bouw van de nieuwe woning. Ook in door derden opgemaakte offertes voor de bouw van de nieuwe woning is dit projectnummer genoemd.
1.8.
In de jaarrekening 2015 van eiseres I is op de balans op balansdatum 1 januari 2015 ter zake van de nieuwe woning een bedrag van € 60.000 aan onderhanden werk geactiveerd. Op balansdatum 31 december 2015 bedraagt het op de balans opgenomen onderhanden werk voor deze woning nihil.
1.9.
[Y] B.V. heeft met dagtekening 15 maart 2016 een factuur gestuurd aan eiseres I ten bedrage van € 17.723, vermeerderd met € 3.721,83 aan omzetbelasting. Op de factuur staat vermeld:

Nieuw gebouwde woning [woonplaats]
Hierbij brengen wij u in rekening:
Afrekening volgens bijlage € 17.723.
In de bijlage staat vermeld:

Afrekening [Y]
Geleverd installatie materiaal
Werk: Woning [woonplaats]
(…)
Totaal € 17.723,00
1.10.
Bij brief van 20 december 2016 is door verweerder een boekenonderzoek aangekondigd bij (onder meer) eiseres I. Op 4 mei 2017 heeft het eerste inleidende gesprek plaatsgevonden.
1.11.
Eiseres I heeft aan [X] een factuur gestuurd met factuurnummer 550 en met dagtekening 19 oktober 2016. Deze factuur bedraagt € 105.000 vermeerderd met € 22.500 aan omzetbelasting. De omzetbelasting op deze factuur is op 23 december 2016 in de administratie van eiseres I verwerkt. De omschrijving van de factuur luidt:

Rekening betreffende geleverde materialen en uren [woonplaats] .
Hierbij brengen wij u in rekening:
- bouwmaterialen: oa. Betonstaalnetten/folie/bekisting/hout/isolatie/gips/etc.
- techn. Installatie (materiaal)
- km/uren
- diversen: bevestingsmat. Tekenwerk, etc.
1.12.
Volgens de specificatie bij de onder 1.11. vermelde factuur bedroeg het totaal van de geleverde materialen/arbeidsuren € 104.715 (exclusief omzetbelasting). De specificatie bevat onder andere de volgende posten:
HSB dak opbouw
264 m² x € 8
2.112,00
tekenkosten
6.000,00
15 mm gipsplaat 4 x AK
350 m² x € 3,5
1.225,00
15 mm gipsplaat Noviam
576 m² x € 3,5
2.016,00
HSB (houtskelet bouw)
1.430 m3 x € 20,24
28.943,20
arbeid bouwbedrijf
400 uur x € 35
14.000,00
Materiaal [Y]
15.000,00
installatiebedrijf uren [Y]
100 uur x € 35
3.500,00
Km kosten bussen bouwbedrijf
5.000 km x € 0,30
1.500,00
[Q] : levering beton
2.758,80
onvoorzien
7.500,00
marge 10%
9.519,55
1.13.
Bij brief van 7 mei 2018 heeft [B] RA RB, adviseur van eiseressen, verweerder in de persoon van controleur [controleur] onder meer als volgt geïnformeerd:

Onderstaand zal ik, voor zover dat mogelijk is, nader ingaan op de nog openstaande punten volgens uw mail van 5 april 2018. Ik zal hierbij dezelfde volgorde aanhouden als in de bijlage bij uw mail.
(…)
8. Bouw van de privé woning van de heer [X] te [woonplaats]
(…)
II. Van de factuur, die de heer [X] namens [eiseres I] heeft opgesteld,
is geen enkel onderliggend stuk overlegd. Zo ontbraken de facturen van [Y]
BV inzake de installatiekosten, [P] in verband met het technische
rapport, [Q] i.v.m. levering beton, urenbriefjes die ten grondslag liggen aan de 400
uur van het Bouwbedrijf, 100 uur van [Y] en de kilometerritten op
grond waarvan kilometerkosten in rekening is gebracht. Graag alsnog de
onderliggende (gespecificeerde) facturen en bankafschriften waaruit de betaling van
[eiseres I] doet blijken.U stelt nu (3 april 2018) een vraag over de
factuur van [P] zonder de gevraagde documenten te overleggen.Antwoord 8-5-2018:
U verzoekt om een factuur van [P] . Omdat wij deze niet kunnen plaatsen vragen wij
waar dit vandaan komt. De factuur komt niet voor in de administratie van het
Bouwbedrijf.
De factuur van [Y] aan het Bouwbedrijf zat gewoon in de ordner. Voor de goede orde heb ik deze als bijlage bij deze brief gevoegd.
De factuur van het Bouwbedrijf is via de rekening courant verrekend zoals u kunt zien in het bijgevoegde overzicht van de rekening courant.
1.14.
Op 9 januari 2019 is er een fraudemelding aangaande [X] en zijn echtgenote ontvangen bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in Haarlem. Daarin is onder meer opgenomen:

Vanaf juni 2015 tot en met november 2015 heeft alsenige schilder[S] aan nieuwbouwwoning van [X] en [echtgenote] in [woonplaats] mogen schilderen. [S] is schilder bij onderaannemer schildersbedrijf [schildersbedrijf] . Schildersbedrijf [schildersbedrijf] is van mevrouw [M] (dochter van haar vader, oprichter) en van [N] . Met facturen is er (flink) geknoeid na bedreigingen door [X] .
1.15.
De in de informatiebeschikkingen van 22 juli 2019 opgenomen schending van de administratieplicht ziet op de nieuwe woning van [X] en zijn echtgenote. Daartoe is in de beschikkingen onder meer het volgende opgenomen:

Administratieplicht
Voor de bouw van de villa met bijgebouw is een projectnummer en administratie aangelegd
welke niet of grotendeels niet bewaard is gebleven. Diverse werkvoorbereiders hebben bij
onderaannemers opdrachten uitgezet onder vermelding van het aangemaakte projectnummer [projectnummer] voor de bouw van de villa en bijgebouw. Een deel van de projectadministratie, welke is aangetroffen bij derden, is niet ter inzage aangeboden. Met betrekking tot het niet voldoen aan de administratieplicht ingevolge artikel 52 Awr, verwijs ik aanvullend naar de bijlagen.
1.16.
Op 29 oktober 2019 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij namens eiseressen [X] , [A] en [B] aanwezig waren. Van het hoorgesprek heeft verweerder een verslag gemaakt dat hij op 5 november 2019 aan eiseressen heeft gezonden. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

U hebt toegelicht dat belanghebbenden één factuur hebben opgemaakt in verband met de woning van de heer [X] . Op 19 oktober 2016 is een eerste opzet voor de factuur gemaakt. Dat verklaart waarom de factuur 19 oktober 2016 als dagtekening heeft. Vervolgens is de factuur steeds aangevuld met andere werkzaamheden/diensten die belanghebbenden hebben verricht ten behoeve van de woning van de heer [X] . Pas op 23 december 2016 is deze uitgeprint. De factuur is niet gespecificeerd, maar achter deze factuur is een specificatie van de in rekening gebrachte werkzaamheden/zaken. Meer is er niet. De uren en de kilometers die op de specificatie zijn vermeld, zijn geschat. Vervolgens heb ik gevraagd of ik kon verklaren hoe het kan dat de factuur nauwelijks specificaties bevat, maar dat toch wordt gesteld dat die factuur steeds is aangevuld. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik het wellicht kon begrijpen als de werkzaamheden/diensten die tussen 19 oktober 2016 en 23 december 2016 hebben plaatsgevonden daadwerkelijk op de factuur zouden zijn gespecificeerd. Een verklaring is echter achterwege gebleven.
(…)
Naar aanleiding van hetgeen tijdens het hoorgesprek is besproken, heb ik de volgende vragen:
(…)
6. Graag ontvang ik alle onderliggende stukken (behoudens de reeds aangeleverde
inkoopfacturen) die ten grondslag liggen aan de bijlage bij factuur met factuurnummer
16/00550. Graag ontvang ik ook de tekeningen met berekeningen en schattingen van de
in rekening gebrachte materialen op basis van m2/m3 prijzen, uren van de
bouwwerkzaamheden ter plaatse alsmede de onderbouwing van de gereden kilometers
met de bussen van het bouwbedrijf ten behoeve van de bouw van de woning.
1.17.
Namens eiseressen heeft [A] bij brief van 20 december 2019 aan verweerder gereageerd op het hiervoor vermelde hoorverslag en daarbij onder meer het volgende geschreven:

Werkzaamheden verricht door het bouwbedrijf
Voor de werkzaamheden die er door het bouwbedrijf zijn verricht is er een excel opstelling gemaakt van de kosten en uren. Deze zijn derhalve bijgehouden in de administratie, alleen op een andere wijze dan bij woningen die door het bouwbedrijf zijn gebouwd. Vanzelfsprekend heeft dit op een andere manier plaatsgevonden dan bij reguliere woningen die worden gebouwd door het bouwbedrijf omdat de planner, de werkvoorbereider er slechts heel beperkt bij waren betrokken. Dit komt ook mede doordat vrijwel alle facturen prive zijn betaald. Het voeren van een projectadministratie zoals bij reguliere woningen het geval is zou voor deze woning dan ook niet logisch zijn.
De kosten zijn met een post onvoorzien en een winstopslag, inclusief BTW doorberekend aan de heer [X] .
Er zijn 400 uren doorberekend in 2014 en 2015 aan de heer [X] a Euro 35 per uur. Hierover is ook nog 10% winst opslag gerekend. Het aantal doorberekende uren van 400 betreft een ruime inschatting gemaakt door de heer [X] . Deze factuur is verstrekt aan de belastingdienst. Daarnaast heeft [Y] eveneens 100 uren doorberekend. In bijlage 2 is per dag het aantal uren verantwoord (totaal 248). Voor tekenwerk is er 100 uur gerekend en de algemene interne uren zijn ingeschat op 30. Deze informatie volgt uit de interne administratie.
Het uurtarief dat was gehanteerd bedroeg Euro 35 plus 10% winstopslag. Dat was een zakelijk tarief. In de regio [woonplaats] was dit tarief tijdens de crisis bovengemiddeld. Dit impliceert dan ook dat het gehanteerde tarief voor de doorberekening niet te laag was. Tevens volgt hieruit dat de uren zijn geadministreerd en verwerkt in een factuur. Op deze wijze zijn de verrekenprijzen ten aanzien van de verrichtte diensten tot stand gekomen.
(…)
Vraag 6. Factuur 16/00550
Er is reeds diverse malen aangegeven hoe de factuur tot stand is gekomen en dat deze factuur is gebaseerd op de gangbare werkwijze binnen het bedrijf. Dit betekent dat kosten aan het project worden toegerekend op basis van oppervlakte of inhoud van de woning. De basis voor de doorberekening is de bestektekening die reeds in uw bezit is. De hoeveelheden zijn daarvan af te leiden. Op de factuur komt dat naar voren. De interne procedure is dat op basis van een bestektekening de hoeveelheid van de materialen wordt bepaald. Voor zover er specifieke werkzaamheden of materialen van derden zijn doorbelast zijn de onderliggende facturen reeds verstrekt.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vragen of verweerder terecht informatiebeschikkingen heeft gegeven, omdat eiseressen in 2014 en 2015 de administratieplicht hebben geschonden, en zo ja, of deze schending omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Tevens houdt partijen verdeeld of verweerder artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden, omdat hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en of sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Heeft verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
3.1.
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur tijdig alle op de zaak betrekking hebbende stukken die aan hem ter beschikking staan of hebben gestaan aan de rechter overleggen. Deze bepaling strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit van de inspecteur aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld en heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan de inspecteur ter beschikking staan, zodat de belastingplichtige zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. Tot de op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren niet slechts de stukken die de inspecteur heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Daartoe behoren in beginsel ook stukken die de inspecteur wel ter beschikking staan of hebben gestaan maar die hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Als een stuk passages bevat die op de zaak betrekking hebben, is dit stuk als geheel een op de zaak betrekking hebbend stuk. De verplichting om dit stuk over te leggen, ziet daardoor niet slechts op de voor de beoordeling van de zaak relevante passages. [1]
3.2.
Indien een belastingplichtige voldoende gemotiveerd stelt dat een bepaald stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak en daarom door de inspecteur moet worden overgelegd, moet aan dat verzoek worden tegemoetgekomen, op voorwaarde dat het bestaan van dat stuk aannemelijk is. Dit is slechts anders in gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en in uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht. [2]
3.3.
Eiseressen hebben in hun stukken verschillende opsommingen gegeven van de op de zaak betrekking hebbende stukken die verweerder volgens hen niet heeft overgelegd. Ter zitting is vastgesteld dat uiteindelijk volgens eiseressen verweerder de volgende stukken ten onrechte niet heeft overgelegd:
a. nadere interne stukken met betrekking tot het boekenonderzoek, zoals een logboek;
b. een lijst met derden waarmee is gesproken in het kader van het boekenonderzoek;
c. stukken in verband met een onderzoek bij schildersbedrijf [schildersbedrijf] en
d. een onderbouwing van de door de medewerkers van de afdeling waardeonderzoek; geschatte waarde van de nieuwe woning, alsmede interne documenten omtrent dit waardeonderzoek.
3.4.
Verweerder stelt dat hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Verweerder betwist dat de door eiseressen genoemde stukken bestaan.
3.5.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de onder 3.3. vermelde stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en of verweerder ten aanzien van deze stukken artikel 8:42, eerste lid, van de Awb heeft geschonden. Bij de beoordeling van de vraag of de onder 3.3. genoemde stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, stelt de rechtbank voorop dat het op de weg van eiseressen ligt om voldoende gemotiveerd te stellen dat verweerder heeft verzuimd bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken in te brengen. Aan deze stellingname kunnen in beginsel geen hoge eisen worden gesteld, omdat eiseressen de inhoud van de stukken niet hoeven te kennen. Dit laat evenwel onverlet dat het op de weg van eiseressen ligt om het bestaan van op de zaak betrekking hebbende stukken, die verweerder volgens hen niet heeft overgelegd, aannemelijk te maken.
Ad a. Nadere stukken met betrekking tot het boekenonderzoek
3.6.
Ten aanzien van de interne documenten die zien op het bij eiseressen uitgevoerde boekenonderzoek hebben eiseressen enkel het vermoeden geuit dat er ter zake interne documenten moeten zijn die verweerder niet heeft overgelegd. Verweerder ontkent dat er meer interne documenten, zoals een logboek, zijn dan hij reeds heeft overgelegd. De rechtbank acht deze ontkenning van verweerder geloofwaardig. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseressen onvoldoende hebben aangedragen dat hun vermoeden dat er interne stukken bestaan, die verweerder niet heeft overgelegd, rechtvaardigt. De enkele stelling dat het handboek controle van verweerder voorschrijft om bijvoorbeeld een logboek van een controle bij houden, is onvoldoende om aan te nemen dat verweerder in dit geval ook een dergelijk logboek heeft bijgehouden.
Ad b. Een lijst met derden waarmee is gesproken in het kader van het boekenonderzoek
3.7.
Ook voor wat betreft het bestaan van een lijst met derden waarmee verweerder in het kader van het boekenonderzoek heeft gesproken, geldt dat eiseressen enkel het vermoeden hebben geuit dat deze er moet zijn. Verweerder ontkent het bestaan ervan. Verweerder stelt verder dat hij alle stukken van de door hem uitgevoerde derdenonderzoeken heeft overgelegd. De rechtbank acht deze ontkenning van verweerder van het bestaan van een lijst geloofwaardig. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseressen niets, althans onvoldoende, hebben aangedragen dat hun vermoeden rechtvaardigt dat een dergelijke lijst bestaat. Nog daargelaten of een dergelijke lijst van belang is voor de beoordeling van de in deze zaak aan de orde zijnde geschilvragen.
Ad c. Stukken in verband met onderzoek bij schildersbedrijf [schildersbedrijf]
3.8.
Eiseressen zijn van mening dat verweerder een derdenonderzoek heeft gedaan bij schildersbedrijf [schildersbedrijf] , omdat dit bedrijf is genoemd in een klikbrief (1.14.) die verweerder heeft ontvangen en waarin wordt gesproken over de gang van zaken rond de bouw van de nieuwe woning. Volgens eiseressen moeten er daarom ook stukken zijn van dit derdenonderzoek en heeft verweerder deze ten onrechte niet overgelegd. Verweerder ontkent dat hij een derdenonderzoek heeft gedaan bij dit schildersbedrijf en ontkent dus ook dat er stukken daarvan bestaan. Verweerder wijst er hierbij op dat hij op het moment dat hij de klikbrief ontving al voldoende onderzoek had gedaan en het dus niet nodig achtte om een derdenonderzoek in te stellen bij dit schildersbedrijf. De rechtbank acht deze ontkenning van verweerder geloofwaardig en overweegt hierbij dat eiseressen onvoldoende hebben aangedragen dat hun vermoeden rechtvaardigt dat verweerder wel een derdenonderzoek bij dit schildersbedrijf heeft uitgevoerd.
Ad d. Een onderbouwing waar de taxateur van verweerder zijn waarde van de nieuwe woning op heeft gebaseerd
3.9.
Verweerder stelt dat hij alle stukken die verband houden met de waardebepaling van de nieuwe woning door de door hem ingeschakelde collega’s van de afdeling waardebepaling heeft overgelegd. Volgens verweerder zijn er niet meer interne stukken. De rechtbank acht deze ontkenning van verweerder geloofwaardig. Eiseressen hebben overigens ook onvoldoende concreet kunnen maken welke specifieke stukken zouden ontbreken.
3.10.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder artikel 8:42 van de Awb niet heeft geschonden. De rechtbank zal op grond van de in het dossier aanwezig stukken beslissen over het inhoudelijke geschil.
Hebben eiseressen in 2014 en 2015 de administratieplicht geschonden?
4.1.
De rechtbank stelt vast dat – terecht – niet in geschil is dat eiseressen administratieplichtig zijn in de zin van artikel 52 van de AWR. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. De administratie moet zodanig zijn ingericht en worden gevoerd en de gegevensdragers moeten zodanig worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
4.2.
De rechtbank overweegt dat indien de inspecteur een informatiebeschikking geeft waarin op grond van daarin vermelde feiten en omstandigheden wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR, de rechter tot het oordeel kan komen dat in deze beschikking (mede) feiten en omstandigheden zijn vermeld die niet kunnen bijdragen tot die vaststelling. Een dergelijke informatiebeschikking kan dan toch in stand blijven indien de overige vaststaande, eventueel in het geding voor de rechter nader aangevoerde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechter voldoende grondslag bieden voor de vaststelling dat niet is voldaan aan de administratieplicht. Die vaststelling is immers het voorwerp van die informatiebeschikking. [3] Verder staat het de inspecteur vrij om bij een geschil over een informatiebeschikking waarin is vastgesteld dat niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR in de bezwaarfase of voor de rechter ter staving van die vaststelling andere gronden aan te voeren dan hij eerder had gedaan. Dit is slechts anders voor zover een beroep op die gronden ondubbelzinnig is prijsgegeven, dan wel die gronden worden aangevoerd onder zodanige omstandigheden dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde. [4]
4.3.
Bij de beoordeling of eiseressen in 2014 en 2015 de op hen rustende administratieplicht hebben geschonden, stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseressen werkzaamheden hebben verricht en materialen hebben geleverd voor de bouw van de nieuwe woning. Partijen verschillen wel van mening over de omvang van de werkzaamheden die eiseressen hebben verricht voor de bouw van de nieuwe woning en de omvang van de geleverde materialen. De rechtbank acht het echter voor de vraag of eiseressen de administratieplicht hebben geschonden niet van belang wat de omvang was van de werkzaamheden die eiseressen hebben verricht voor de bouw van de nieuwe woning. Ook indien de werkzaamheden die eiseressen hebben verricht voor de bouw van de nieuwe woning, zoals eiseressen stellen, van geringe omvang zouden zijn geweest, geldt dat eiseressen van deze werkzaamheden wel gegevens in hun administratie zouden moeten verwerken. Hetzelfde geldt voor gegevens van de door eiseressen geleverde materialen voor de bouw van de nieuwe woning.
4.4.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de administratieplicht van de werkzaamheden van eiseressen aan de nieuwe woning behelst dat in de administratie van eiseressen (primaire) gegevens moeten worden bijgehouden op basis waarvan op detailniveau kan worden vastgesteld welke werkzaamheden eiseressen hebben verricht aan de bouw van de nieuwe woning en welke materialen daarvoor zijn geleverd. Alleen aan de hand van die (detail)gegevens kan immers worden bepaald welke kosten eiseressen voor de bouw van de nieuwe woning hebben gemaakt. Een overzicht van deze kosten is voor de heffing van zowel de vennootschapsbelasting als de omzetbelasting van belang, omdat eiseressen een volledig inzicht in de kosten dienen te hebben om aan [X] (telkens) – tegen een zakelijke vergoeding – de door hen verrichte diensten en geleverde materialen voor de bouw van de nieuwe woning op de juiste wijze in rekening te kunnen brengen. Deze administratieplicht is voor de heffing van de vennootschapsbelasting als de heffing van de omzetbelasting in zoverre dan ook gelijk. De rechtbank zal daarom de door verweerder gestelde schending van de administratieplicht voor de werkzaamheden aan de nieuwe woning door respectievelijk eiseres I en II hierna gezamenlijk behandelen.
4.4.
[X] heeft ter zitting toegelicht op welke wijze de administratie van eiseres I is ingericht. Hij heeft verklaard dat eiseres I voor opdrachten van haar klanten een projectnummer aanmaakt en dat aan de hand van dit projectnummer wordt bijgehouden welke diensten en materialen de klant afneemt. Op basis hiervan vindt vervolgens nacalculatie en facturering van de werkzaamheden plaats.
4.5.
Vast staat dat voor de werkzaamheden ten behoeve van de nieuwe woning een projectnummer is aangemaakt (1.7.), dat door eiseres I ook is gebruikt. In het boekhoudpakket dat eiseressen gebruiken voor de financiële administratie ( [boekhoudpakket] ) komt deze projectcode echter niet voor. Ook overigens is in de financiële administratie van eiseressen, zoals die is ingericht in [boekhoudpakket] , niets bijgehouden ten aanzien van de werkzaamheden die eiseressen hebben verricht voor de bouw van de nieuwe woning. De financiële administratie van eiseressen zoals die wordt gevoerd in [boekhoudpakket] bevat dus niet de vereiste gegevens. Eiseres I heeft verder geen andere (primaire) gegevens overgelegd waaruit op detailniveau kan worden vastgesteld welke werkzaamheden eiseres I heeft verricht voor de bouw van de nieuwe woning en welke materialen zij daarvoor heeft geleverd. Eiseressen hebben in dit kader weliswaar gesteld dat met de bij 1.11. genoemde factuur uiteindelijk alle kosten die eiseressen hebben gemaakt aan [X] in rekening zijn gebracht, maar zij hebben dit niet aannemelijk gemaakt. Zij hebben niet aannemelijk kunnen maken welke werkzaamheden zij daadwerkelijk hebben verricht voor de bouw van de nieuwe woning en welke werkzaamheden [X] zelf heeft verricht. De rechtbank wijst er daarbij op dat eiseressen hierover ook telkens wisselende standpunten hebben ingenomen. Zo hebben eiseressen eerst gesteld dat met betrekking tot de doorberekening van de kosten van de bouw van het houtskelet het gebruikelijke tarief zou zijn gehanteerd, maar heeft [X] ter zitting juist verklaard dat hij het houtskelet zelf in een kerstvakantie heeft gemaakt en dat er daarvoor dus geen werkzaamheden door eiseres I zouden zijn verricht. Ter zitting hebben eiseressen overigens ook geen verklaring kunnen geven voor het verschil in hoogte van de onder 1.9. vermelde factuur en de op de onder 1.11. vermelde factuur doorberekende kosten inzake het installatiewerk van [Y] B.V. Eiseres II heeft verder niet gesteld dat zij ten tijde van de bouw van de nieuwe woning van de door haar verrichte werkzaamheden voor de bouw van de nieuwe woning buiten de financiële administratie om wel anderszins gegevens heeft bijgehouden.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen met hetgeen zij hebben overgelegd dan ook niet enige vorm van administratie laten zien, waarin de door eiseressen geleverde diensten en materialen inzake de bouw van de nieuwe woning inzichtelijk en op het vereiste detailniveau zijn vastgelegd zodat daaruit op ieder moment hun rechten en verplichtingen met betrekking tot de nieuwe woning alsmede de voor de heffing van belastingen overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken.
4.7.
[X] heeft ter zitting nog gesteld dat gedurende de bouw van de nieuwe woning van de werkzaamheden die door eiseres I zijn verricht wel een overzicht is bijgehouden. Dit betreft volgens eiseres I een Exceloverzicht dat onder meer een overzicht bevat van de door de werknemers van eiseres I aan de bouw van de nieuwe woning bestede uren. Deze gewerkte uren zijn, volgens [X] , primair bijgehouden op de werkbriefjes van de werknemers van eiseres I. Dit Exceloverzicht ligt volgens eiseressen ook ten grondslag aan de onder 1.11. vermelde factuur van eiseres I aan [X] . Eiseressen hebben ter zitting de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen dan wel te heropenen om hen in de gelegenheid te stellen deze stukken alsnog te overleggen. Verweerder is van mening dat dit bewijsaanbod tardief moet worden verklaard.
4.8.
Ten aanzien van dit bewijsaanbod overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven dat zij in raadkamer zal beslissen of heropening van het onderzoek geëigend is om eiseressen in de gelegenheid te stellen de stukken over te leggen.
4.9.
Bij de beslissing of een partij de gelegenheid moet krijgen bewijsstukken na de zitting alsnog over te leggen, zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. [5] Een goede procesorde brengt immers mee dat bewijs ter staving van de feiten zoveel mogelijk in de schriftelijke stukken en tijdig vóór de zitting in het geding wordt gebracht.
4.10.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiseressen meerdere malen specifiek heeft gevraagd naar (het bestaan van) de stukken waarvoor eiseressen nu een bewijsaanbod doen. De rechtbank wijst daartoe op de e-mail van verweerder van 5 april 2018 (1.13.) waarin verweerder expliciet om de werkbriefjes heeft verzocht. Tijdens het hoorgesprek op 29 oktober 2019 zijn de werkzaamheden aan de nieuwe woning wederom aan de orde geweest. En ook in het hoorverslag (1.16. en 1.17.) heeft verweerder expliciet gevraagd om de stukken die betrekking hebben op de bij 1.11. genoemde factuur. Gelet op de rechtsstrijd tussen partijen zoals zich die dus reeds vóór de zitting van de rechtbank had ontwikkeld, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseressen, die werden bijgestaan door professionele gemachtigden, gelegen het ter zitting aangeboden bewijs eerder over te leggen. Eiseressen hebben, ook desgevraagd ter zitting, geen verklaring gegeven waarom zij deze stukken niet in een eerdere fase van het geding hebben overgelegd. Er zijn verder geen aanwijzingen dat eiseressen niet eerder in staat waren tot deze bewijslevering. Onder deze omstandigheden brengt het belang van een doelmatige procesgang naar het oordeel van de rechtbank bij de afweging om het onderzoek te heropenen met zich dat het bewijsaanbod als tardief moet worden gepasseerd.
4.11.
Namens eiseressen is ter zitting nog verklaard dat [X] eiseressen nooit te kort wilde doen en daarom bij het opstellen van de onder 1.11. vermelde factuur de uren ruim heeft gerekend, een post onvoorzien heeft opgenomen alsmede een post marge van 10%. De rechtbank overweegt, nog afgezien of deze stelling de vraag beantwoordt of eiseressen hebben voldaan aan hun administratieplicht, dat ook een bevoordeling van eiseressen niet leidt tot een juiste belastingheffing.
4.12.
Eiseres II heeft nog aangevoerd dat de Wet op de omzetbelasting 1968 geen correctiemogelijkheid kent voor heffing naar waarde in het economisch verkeer en dat een correctie van omzetbelasting hier niet op zijn plaats is. De rechtbank overweegt dat dit standpunt van eiseres II in dit beroep nergens toe kan leiden, omdat hier de vraag voor ligt of zij de administratieplicht heeft geschonden en niet of het te betalen bedrag aan omzetbelasting juist is vastgesteld.
4.13.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor bij 4.1. tot en met 4.11. heeft overwogen en beslist, komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseressen ten aanzien van de bouw van de nieuwe woning in zoverre de administratieplicht hebben geschonden. Verweerder heeft dan ook terecht en voor de juiste jaren en tijdvakken informatiebeschikkingen aan eiseressen opgelegd. De rechtbank neemt daarbij met betrekking tot de omzetbelasting in aanmerking dat [X] en zijn echtgenote op 12 oktober 2015 in de nieuwe woning zijn gaan wonen (1.6.) en het daarom mogelijk is dat in dat kwartaal, zowel voor als na 12 oktober 2015 nog werkzaamheden door eiseressen zijn verricht dan wel materialen zijn geleverd.
Moet de schending van de administratieplicht leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast?
5. De rechtbank is van oordeel dat de schending van de administratieplicht zo ernstig is dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. Door het ontbreken van een deugdelijke administratie van diensten en materialen die eiseressen hebben geleverd voor de bouw van de nieuwe woning, bestaat in het geheel geen inzicht in de omzet en de resultaten die eiseressen met de door hen verleende diensten en geleverde materialen hebben behaald.
Heeft verweerder enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden?
6.1.
Eiseressen hebben ter zitting verklaard dat hun standpunt dat verweerder algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, ziet op de volgende beginselen:
- het zorgvuldigheidsbeginsel;
- het rechtszekerheidsbeginsel;
- het beginsel van fair play en
- het verbod van détournement de pouvoir.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze standpunten van eiseressen niet kunnen slagen en neemt daartoe het volgende in aanmerking.
6.2.1.
Wat betreft de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel hebben eiseressen onvoldoende gesteld waaruit die vermeende onzorgvuldigheid van verweerder in dit geval bestond, laat staan dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat verweerder daadwerkelijk onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor zover eiseressen hebben bedoeld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat het lang heeft geduurd voordat de informatiebeschikkingen zijn opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Voor het opleggen van een informatiebeschikking gelden geen wettelijke termijnen. Uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wetsbepaling is af te leiden dat als verweerder een informatiebeschikking niet zo voortvarend als mogelijk oplegt, dit tot verval van de informatiebeschikking leidt. Het zorgvuldigheidsbeginsel leidt evenmin tot die gevolgtrekking. [6] Dit standpunt kan eiseressen daarom niet baten.
6.2.2.
Inzake de schending van het rechtszekerheidsbeginsel hebben eiseressen hun standpunt niet nader gesubstantieerd. Reeds hierom kan dit standpunt nergens toe leiden.
6.2.3.
Inzake de schending van het fair play-beginsel en het verbod van détournement de pouvoir hebben eiseressen aangevoerd dat verweerder ten tijde van zijn onderzoek, voorafgaand aan het opleggen van de informatiebeschikkingen, heeft gedreigd met het inschakelen van de FIOD. Verweerder heeft aangevoerd dat hij bij een verwachte correctie van meer dan € 100.000 verplicht is een melding te doen bij de boete-fraudecoördinator. Na overleg met de boete-fraudecoördinator en de FIOD is besloten de zaak bestuursrechtelijk af te doen en er geen strafzaak van te maken. Om duidelijkheid over de gang van zaken aan eiseressen te geven is dit aan hen meegedeeld. Gelet op hetgeen eiseressen hebben gesteld, in het licht bezien van wat verweerder hier over heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de mededelingen van verweerder over (het contact met) de FIOD als pressiemiddel zijn gebruikt. Daar komt bij dat het in dit geval niet gaat om een correctie van de winst of omzet, dan wel het opleggen van een boete, maar nog (slechts) om het opleggen van een informatiebeschikking, die een wettelijke grondslag kent met bijhorende rechtsbescherming. Reeds om die reden is niet aannemelijk geworden dat het beginsel van fair-play of het verbod van détournement de pouvoir is geschonden.
6.2.4.
Voor zover eiseressen nog hebben gesteld dat overigens sprake is van vooringenomenheid bij verweerder bij het geven van de informatiebeschikkingen dan wel bij het doen van uitspraak op bezwaar is de rechtbank van oordeel dat eiseressen dit niet aannemelijk hebben gemaakt.
Tussenconclusie
7.1.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen ongegrond verklaren.
7.2.
De rechtbank overweegt verder nog dat in dit geval geen plaats is voor toepassing van artikel 27e, tweede lid, van de AWR, op grond waarvan de rechter een nieuwe termijn stelt om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichting(en). De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2021, rechtsoverweging 3.4, waarin onder meer is beslist:

De administratieplicht houdt volgens artikel 52 AWR in dat de rechten en plichten van het bedrijf en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens te allen tijde duidelijk uit de administratie moeten blijken. Dit brengt volgens de parlementaire toelichting op deze bepaling mee dat de administratie regelmatig moet worden bijgehouden. In het licht hiervan moet worden aangenomen dat het niet mogelijk is om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat – zoals in dit geval voor de jaren 2011 tot en met 2014 – dat de administratieplichtige heeft nagelaten een administratie bij te houden als hiervoor bedoeld. [7]
Hebben eiseressen recht op een immateriële schadevergoeding?
8.1.
Eiseressen hebben verzocht om een immateriële schadevergoeding. Uitgangspunt is dat aanspraak bestaat op immateriële schadevergoeding indien de redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaar- en beroepsprocedure is overschreden. Die termijn bedraagt voor de bezwaar- en beroepsprocedure tezamen twee jaar. Deze termijn vangt aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
8.2.
In dit geval heeft verweerder voor beide beroepen op 30 augustus 2019 het bezwaarschrift ontvangen. Sindsdien zijn er (afgerond) 43 maanden verstreken. Uitgaande van dit tijdsverloop is de redelijke termijn voor geschilbeslechting van 24 maanden met (afgerond) 19 maanden overschreden. Dat leidt in beginsel tot een immateriële schadevergoeding van € 2.000 (4 maal een half jaar à € 500) voor zowel eiseres I als eiseres II. De omstandigheden dat de procedures van eiseres I en eiseres II samenhangen, zij samen de procedure hebben gevoerd, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde rechtsbijstandverleners, de zaken gezamenlijk zijn behandeld en [X] (middellijk) enig aandeelhouder is van alle betrokken vennootschappen, heeft naar het oordeel van de rechtbank een matigende invloed op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die eiseressen geacht moeten worden te hebben ondervonden door deze te lang durende procedures. Dit brengt mee dat de rechtbank aanleiding ziet de immateriële schadevergoeding te matigen in die zin dat eiseressen gezamenlijk recht hebben op een totale vergoeding van € 2.000, oftewel € 1.000 per eiseres.
8.3.
De bezwaarfase heeft, uitgaande van de uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2020, 7,5 maanden langer in beslag genomen dan de daarvoor redelijk te achten termijn van een half jaar. Van de aan eiseressen toegekende schadevergoeding van € 2.000 zal daarom € 790 (7,5/19) ten laste van verweerder komen en € 1.210 (11,5/19) ten laste van de Minister. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. [8]
Proceskostenveroordeling en griffierecht
9.1.
Eiseressen hebben gevraagd om een integrale vergoeding van hun proceskosten, omdat zij veel schade hebben ondervonden van de wijze waarop het boekenonderzoek is uitgevoerd.
9.2.
De rechtbank overweegt dat voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) grond is indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden, of als verweerder anderszins ernstige onzorgvuldigheid kan worden verweten.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseressen aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder ‘tegen beter weten in’ heeft gehandeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de informatiebeschikkingen in stand worden gelaten.
9.4.
Dat het (boeken)onderzoek bij eiseressen en hun uiteindelijke aandeelhouder zowel materieel als immaterieel een zware last zijn geweest acht de rechtbank aannemelijk, maar dit leidt nog niet tot de conclusie dat verweerder ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld. De overige door eiseressen aangevoerde feiten en omstandigheden maken dit niet anders.
9.5.
De rechtbank ziet aanleiding tot toekenning aan eiseressen van een vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsprocedure op grond van de forfaitaire bedragen van het Bpb. Reden daarvoor is de aan eiseressen toegekende immateriële schadevergoeding. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven [9] . Gelet daarop stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding in de beroepsfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). [10] Nu deze zaken samenhangen worden deze voor de veroordeling in de proceskosten gezien als één zaak, zodat in beide procedures een proceskostenvergoeding van € 418,50 zal worden toegekend.
9.6.
Ook het griffierecht van tweemaal € 354 moet, gelet op de toekenning van een immateriële schadevergoeding, aan eiseressen vergoed worden.
9.7.
Nu zowel verweerder als de Minister worden veroordeeld tot het betalen van een deel van de immateriële schadevergoeding moeten het griffierecht en de proceskostenvergoeding door ieder voor de helft worden vergoed. [11] Dit betekent dat verweerder en de Minister aan proceskostenvergoeding elk € 418,50 verschuldigd zijn. Aan griffierecht zijn verweerder en de Minister elk € 354 verschuldigd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres I tot een bedrag van € 395 en aan eiseres II tot een bedrag van € 395;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres I tot een bedrag van € 695 en aan eiseres II tot een bedrag van € 695;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres I tot een bedrag van € 209,25 en aan eiseres II tot een bedrag van € 209,25;
  • veroordeelt de Minister in de proceskosten van eiseres I tot een bedrag van € 209,25 en aan eiseres II tot een bedrag van € 209,25;
  • draagt verweerder op € 177 aan eiseres I en € 177 aan eiseres II te vergoeden voor het betaalde griffierecht;
  • draagt de Minister op € 177 aan eiseres I en € 177 aan eiseres II te vergoeden voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. G. Kattenberg en mr. T. van de Bospoort, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2023.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie onder andere Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672 en Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1670.
2.Zie Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874 en Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1670.
3.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:819.
4.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822.
5.Hoge Raad 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0821 en Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9648.
6.Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2163.
8.Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.
9.Zie Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, overweging 2.3.1.
10.Zie Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, overweging 2.3.2.
11.Zie Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, overwegingen 3.14.1 en 3.14.2.