ECLI:NL:HR:2015:2163

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
14/02491
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en zorgvuldigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006. De belanghebbende had een bankrekening in Zwitserland, waarvan hij geen opgaaf had gedaan in zijn aangifte. De Inspecteur legde op 16 april 2011 een navorderingsaanslag op, waartegen de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat er geen aanleiding was om de navorderingsaanslag te vernietigen op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel, wat de belanghebbende in cassatie aanvocht.

De Hoge Raad overwoog dat de navorderingsaanslag was opgelegd binnen de termijn van vijf jaar zoals bedoeld in artikel 16, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad concludeerde dat er uit de wet of de totstandkomingsgeschiedenis niet kon worden afgeleid dat een inspecteur een aanslag binnen een redelijke termijn moet opleggen, en dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet leidt tot verval van de navorderingsbevoegdheid. Het middel van de belanghebbende faalde, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel in belastingzaken, vooral in situaties waarin de inspecteur niet zo voortvarend handelt als mogelijk is. De Hoge Raad benadrukt dat de wettelijke termijnen voor navorderingsaanslagen leidend zijn, en dat de inspecteur niet automatisch in zijn bevoegdheid wordt beperkt door de snelheid van zijn handelen. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14 augustus 2015
nr. 14/02491
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem‑Leeuwardenvan 25 maart 2014, nr. 13/00267, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost‑Nederland (nr. AWB 12/1315) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. A.M.E. Nuyens en mr. R.W.J. Kerkchoffs.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft een bankrekening in Zwitserland aangehouden, waarvan hij geen opgaaf heeft gedaan in zijn aangifte IB/PVV 2006.
2.1.2.
Belanghebbende heeft een ‘Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen’ ingezonden. De fiscale consequenties van deze inkeer zijn neergelegd in een rapport dat de Inspecteur op 23 november 2009 heeft ontvangen.
2.1.3.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2006 is met dagtekening 16 april 2011 opgelegd.
2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is tot vernietiging van de navorderingsaanslag wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Tegen dit oordeel richt zich het middel met het betoog dat een inspecteur op grond van nationaal (ongeschreven) recht een aanslag binnen een redelijke termijn dient op te leggen op straffe van vernietiging van die aanslag.
2.3.
De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd binnen de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 16, lid 3, AWR. Uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling is af te leiden dat in een geval waarin de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt binnen de daarin gestelde termijn, maar niet zo voortvarend als mogelijk is, dit tot verval van de navorderingsbevoegdheid leidt. Het zorgvuldigheidbeginsel leidt evenmin tot die gevolgtrekking. Het middel faalt derhalve.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2015.