In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een informatiebeschikking die was opgelegd aan belanghebbende, een bedrijf dat belastingaangiften verzorgde. De Staatssecretaris van Financiën had belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2011 tot en met 2014, evenals naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. Belanghebbende had geen administratie overgelegd, wat leidde tot de informatiebeschikking op basis van artikel 52a AWR. Het Gerechtshof Den Haag had geoordeeld dat belanghebbende administratieplichtig was en dat hij de gevraagde gegevens moest overleggen. Belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende ook de administratie van het jaar 2015 moest overleggen, omdat er geen vaststelling was gedaan dat belanghebbende in dat jaar administratieplichtig was. De Hoge Raad benadrukte dat de administratieplicht alleen geldt voor de jaren waarin de belastingplichtige daadwerkelijk administratieplichtig is. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking had op de verplichting om informatie te verstrekken en verklaarde het beroep in cassatie gegrond. De Staatssecretaris van Financiën werd opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.