1.12.In de Tarievennota 2020 van het waterschap Noorderzijlvest (hierna: de Tarievennota) is opgenomen op welke wijze het waterschap Noorderzijlvest de tarieven voor de watersysteemheffing en zuiveringsheffing heeft vastgesteld. De Tarievennota is op 27 november 2019 door de vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap Noorderzijlvest vastgesteld.
2. In geschil is:
- of de opbrengstlimiet die is begrepen in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer is overschreden en of om die reden de Verordening afvalstoffenheffing van gemeente Groningen (gedeeltelijk) onverbindend moet worden verklaard;
- of de opbrengstlimieten die zijn begrepen in artikel 117, eerste lid, en artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet zijn overschreden en of om die reden de Verordening watersysteemheffing en de Verordening zuiveringsheffing van waterschap Noorderzijlvest (gedeeltelijk) onverbindend moeten worden verklaard.
Rioolheffing en afvalstoffenheffing
3. Eiseres heeft ten aanzien van de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing aangevoerd dat voor deze heffingen sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze wordt overschreden. Eiseres heeft aangevoerd dat een (nadere) specificatie van de kosten ontbreekt ten aanzien van de aan de taakvelden riool- en afvalstoffenheffing toegerekende posten ‘salarissen structureel’ en overhead. Volgens eiseres is verweerder er daarom niet in geslaagd de redelijke twijfel weg te nemen of ten aanzien van deze posten sprake is van een last ter zake. Daarom moet worden aangenomen dat de opbrengstlimieten zijn overschreden en reeds om die reden moeten de Verordening rioolheffing en de Verordening afvalstoffenheffing onverbindend worden verklaard, aldus eiseres. Eiseres wijst daarbij op een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016.
4. Verweerder heeft ten aanzien van de rioolheffing en afvalstoffenheffing aangevoerd dat voor het belastingjaar 2020 de geraamde opbrengsten niet hoger waren dan de geraamde lasten. In dit kader heeft verweerder verwezen naar de bij het verweerschrift verstrekte begroting (zie 1.3.) en de onderliggende overzichten en specificaties (zie 1.5.). Verweerder stelt hiermee voldoende inzicht in de geraamde baten en lasten te hebben verschaft. Er is geen sprake van overschrijding van de opbrengstlimiet.
5. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat bij zowel de rioolheffing als de afvalstoffenheffing sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze niet mag worden overschreden.
6. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, de bewijsregels van belang zijn zoals deze door de Hoge Raad in een aantal arresten zijn vastgelegd.Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op eiseres rust. Indien eiseres overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te verschaffen in de raming van de baten en de lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij behoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verlangd dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op eiseres rust, moet zij, nadat de heffingsambtenaar inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Vervolgens dient de heffingsambtenaar voor die posten nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat de heffingsambtenaar naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van eiseres betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door eiseres opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien eiseres vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt eiseres de bewijslast. Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een last ter zake en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder met de door hem overgelegde stukken, zoals de begroting en de onderliggende overzichten en specificaties en de daarop gegeven toelichting ter zitting voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van baten en lasten van de verschillende heffingen. Eiseres heeft dit ter zitting ook bevestigd. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat de baten van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing de lasten van de respectievelijke heffing niet overtreffen, dan wel dat het dekkingsverschil dermate marginaal is dat daaraan geen gevolgen aan hoeven te worden verbonden.Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres – vervolgens – niet voldoende gemotiveerd gesteld waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer posten in de ramingen redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiseres heeft slechts in algemene termen en summier vraagtekens geplaatst bij de omvang en samenstelling van enkele begrotingsposten. Daarmee heeft eiseres niet aan haar stelplicht voldaan. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016, kan verder nergens toe leiden, omdat, door de belanghebbende in die zaak, wel voldoende gemotiveerd werd gesteld waarom ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestond of sprake was van een last ter zake.
8. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor bij 7. heeft overwogen, zijn de beroepen gericht tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing ongegrond.
Watersysteemheffing ingezetenen
9. Eiseres heeft ook ten aanzien van de aanslag watersysteemheffing ingezetenen aangevoerd dat voor deze heffing sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze wordt overschreden. Omdat een specificatie van de kostenposten Personeelskosten, Goederen & Diensten en Kapitaallasten ontbreekt en het onduidelijk is hoe kosten over enerzijds de watersysteemheffing en anderzijds de zuiveringsheffing worden verdeeld, is verweerder er volgens eiseres niet in geslaagd de redelijke twijfel weg te nemen of ten aanzien van deze posten sprake is van een last ter zake. Daarom moet worden aangenomen dat de opbrengstlimiet is overschreden en reeds om die reden moet de Verordening watersysteemheffing onverbindend worden verklaard, aldus eiseres.
10. Verweerder heeft ten aanzien van de watersysteemheffing aangevoerd dat voor het belastingjaar 2020 de ramingen van de opbrengsten niet hoger waren dan de lasten. In dit kader heeft verweerder onder meer verwezen naar het jaarplan (zie 1.9.), het Besluit interne kostentoerekening van 7 mei 2014 en de bijlage bij dat besluit (zie 1.12.) en de Tarievennota (zie 1.13.). Verweerder stelt hiermee voldoende inzicht in de geraamde baten en lasten te hebben verschaft. Er is geen sprake van overschrijding van de opbrengstlimiet. Volgens verweerder heeft eiseres niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast omdat zij niet gemotiveerd heeft gesteld dat er redelijke twijfel bestaat ten aanzien van een of meer posten in de raming.
11. De rechtbank overweegt dat tussen partijen terecht niet in geschil is dat bij de watersysteemheffing ingezetenen sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze niet mag worden overschreden. Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, zijn dezelfde bewijsregels van belang zijn als uiteengezet onder 6.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken, zoals het jaarplan met bijlagen (zie 1.8. en 1.10.), het Besluit interne kostentoerekening (zie 1.11.) en de Tarievennota (zie 1.12.) en de daarop gegeven toelichting ter zitting voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van baten en lasten van de heffing. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat de baten van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing de lasten van de respectievelijke heffing niet overtreffen, dan wel dat het dekkingsverschil dermate marginaal is dat daaraan geen gevolgen aan hoeven te worden verbonden.Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen voldoende gemotiveerde stellingen ingebracht waaruit volgt waarom er naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de ramingen redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiseres heeft ook ten aanzien van deze heffingen slechts in algemene termen en summier vraagtekens geplaatst bij de omvang en samenstelling van enkele begrotingsposten. Daarmee heeft eiseres niet aan haar stelplicht voldaan. Ook voor deze heffing kan de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016 nergens toe leiden.
13. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor bij 12. heeft overwogen, is het beroep gericht tegen de aanslag watersysteemheffing ingezetenen ongegrond.
14. Eiseres heeft verzocht om immateriële schadevergoeding (ISV) wegens overschrijding van de redelijke termijn. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. De ISV bedraagt € 500 per half jaar overschrijding. Voor zaken die zijn verenigd op één aanslagbiljet, waar één bezwaarschrift tegen is ingediend en waarop vervolgens in één geschrift uitspraak op bezwaar is gedaan waartegen eiseres in één geschrift beroep tegen heeft ingesteld, heeft naar het oordeel van de rechtbank ook voor wat betreft de toekenning van ISV te gelden dat sprake is van één zaak.Dat de rechtbank in verband met interne richtlijnen meerdere zaaknummers heeft aangemaakt in verband met het door eiseres ingestelde beroep, maakt dit niet anders. Eiseres heeft aangevoerd dat op andere plaatsen in Nederland de heffingen van het waterschap en de gemeente bij afzonderlijke aanslagen kunnen worden geheven, omdat de bevoegdheid tot het heffen van deze belastingen niet overal is ondergebracht bij dezelfde heffingsambtenaar. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze omstandigheid, anders dan eiseres meent, niet dat van deze regel af moet worden geweken. Dit brengt mee dat voor alle zaken van eiseres bij overschrijding van de redelijke termijn per fase van de procedure eenmaal € 500 per half jaar als vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend.
15. Voor wat betreft toekenning van de ISV is de rechtbank verder van oordeel dat deze zaken en de zaken van [andere belastingplichtige 1] (zaaknummers LEE 20/2840, 22/3356, 22/3364, 22/3365, 22/3366 en 22/3367), van [andere belastingplichtige 2] (LEE 20/2841, 22/3368, 22/3369, 22/3370, 22/3371 en 22/3373) en van [andere belastingplichtige 3] (zaaknummers LEE 20/2842, 22/3374 en 22/3375) in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. De omstandigheid dat eisers in voornoemde zaken familieleden zijn en het erop neerkomt dat zij samen een procedure hebben gevoerd, waarin de rechtsbijstand is verleend door dezelfde rechtsbijstandverlener, ook een familielid, en hun zaken gezamenlijk zijn behandeld, heeft naar het oordeel van de rechtbank daarmee een matigende invloed op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die zij hebben ondervonden door deze te lang durende procedures. Dit brengt mee dat bij overschrijding van de redelijke termijn per fase van de procedure eenmaal € 500 per half jaar als vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend voor alle zaken van eiseres, [andere belastingplichtige 1] , [andere belastingplichtige 2] en [andere belastingplichtige 3] gezamenlijk. Bij het bepalen van de mate van overschrijding van de redelijke termijn moet vervolgens worden gerekend vanaf het tijdstip waarop één van deze eisers voor het eerst een rechtsmiddel heeft aangewend. In dit geval is dat op hetzelfde tijdstip, omdat alle bezwaarschriften door verweerder op 15 april 2020 zijn ontvangen. Tot de datum van deze uitspraak zijn er dus afgerond 2 jaren en 9 maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn met afgerond 9 maanden is overschreden. De rechtbank ziet geen reden om de redelijke termijn wegens bijzondere omstandigheden te verlengen. Dit leidt dus tot een ISV voor eiseres, [andere belastingplichtige 1] , [andere belastingplichtige 2] en [andere belastingplichtige 3] gezamenlijk van € 1.000. Omdat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft, zal de rechtbank aan ieder belanghebbende een ISV van € 250 toekennen.De uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 19 augustus 2020, dus binnen 6 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. In de bezwaarfase is de redelijke termijn daardoor niet overschreden. De 9 maanden termijnoverschrijding is geheel toe te rekenen aan de rechtbank. Daarom veroordeelt de rechtbank de Minister tot vergoeding van de immateriële schade aan eiseres voor een bedrag van € 250 (1/4 deel van € 1.000).
16. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van wettelijke rente indien de immateriële schadevergoeding niet aan eiseres wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. De rechtbank wijst dit verzoek toe.
Proceskosten en griffierecht
17. De rechtbank ziet vanwege de toegekende ISV aanleiding tot het toewijzen van een vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsprocedure. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven.Voor de proceskostenvergoeding is sprake van één beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen meerdere op hetzelfde aanslagbiljet vermelde besluiten.Voor wat betreft de proceskostenvergoeding bestaat samenhang tussen zaken van eiseres en die van [andere belastingplichtige 1] , [andere belastingplichtige 2] en [andere belastingplichtige 3] . De zaken zijn namelijk gelijktijdig behandeld en de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener in elk van de zaken konden nagenoeg identiek zijn, hetgeen ook wordt bevestigd door de door gemachtigde ingediende, nagenoeg identieke, stukken. De aanwezigheid van een aanvullend geschilpunt vormt voor de samenhang geen beletsel.Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de totale proceskostenvergoeding voor alle eisers in de beroepsfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.139 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5maal een factor 1,5 omdat er sprake is van 4 samenhangende zaken). De rechtbank zal aan ieder van de eisers een proceskostenvergoeding toekennen van een kwart van het totale bedrag, zijnde € 285. De proceskostenvergoeding is door de Minister verschuldigd, omdat de ISV geheel voor rekening komt van de Minister.
18. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van wettelijke rente indien de proceskostenvergoeding niet aan eiseres wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. De rechtbank wijst dit verzoek toe.
19. Ook het griffierecht van € 48 wordt aan eiseres vergoed vanwege de toekenning van ISV. Het griffierecht is ook door de Minister verschuldigd.
20. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht niet aan eiseres wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. De rechtbank wijst dit verzoek toe.