1.12.Op het duplicaat van het voor de Ferrari door de fabrikant afgegeven certificaat van overeenstemming (hierna: cvo) staat bij onderdeel 49 vermeld dat de gemiddelde CO2uitstoot 380 gram/kilometer is.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht dan wel niet te hoog is vastgesteld. Meer specifiek gaat het om het antwoord op de volgende vragen:
Is sprake van een nieuw of gebruikt voertuig?
Op basis van welke CO2-uitstoot moet de bruto bpm berekend worden?
3. Ook is in geschil of verweerder terecht belastingrente in rekening heeft gebracht.
4. Niet in geschil is:
- als sprake is van een gebruikt voertuig heeft eiser terecht de bpm berekend met toepassing van een afschrijving van 28%;
- als de bruto bpm op basis van een CO2-uitstoot van 350 gram/kilometer berekend moet worden bedraagt de bruto bpm € 97.257;
- als de bruto bpm op basis van een CO2-uitstoot van 380 gram/kilometer berekend moet worden bedraagt de bruto bpm € 111.597.
Eerste vraag: Is sprake van een nieuw of gebruikt voertuig?
5. Eiser stelt dat sprake is van een gebruikt voortuig. Uit de kilometerstand ten tijde van de registratie, en het gegeven dat het om een exclusieve auto gaat, volgt reeds dat het voertuig niet als nieuw te beschouwen is. Ook uit het gegeven dat beide taxateurs tot forse afschrijvingen concluderen volgt dat geen sprake is van een nieuw voertuig. Uit jurisprudentie volgt voorts dat voor de berekening van de bpm rekening gehouden moet worden met de werkelijke waarde van het voertuig. Gelet op de taxaties kan verweerder daarom niet uitgaan van de nieuwwaarde. Tot slot wijst eiser erop dat hij altijd kan terugvallen op de tabelafschrijving welke in dit geval ook 28% bedraagt, aldus eiser.
6. Verweerder stelt dat sprake is van een nieuw voertuig. Volgens vaste rechtspraak moet onder een nieuw voertuig verstaan worden een voertuig dat na vervaardiging niet of nauwelijks is gebruikt. De grens ligt daarbij op 1.000 kilometer op de teller tenzij er sprake is van gebruikssporen.Nu de auto ten tijde van de registratie 9 maanden oud is, 510 kilometer op de teller heeft staan, en geen zichtbare schade heeft, moet deze als een nieuw voertuig beschouwd worden, aldus verweerder.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Voor gebruikte personenauto’s wordt op de voet van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet bpm een vermindering toegepast op de bpm. Voor het antwoord op de vraag of deze vermindering kan worden toegepast, is beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) de auto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de bpm plaatsvindt. Dat is het tijdstip van de registratie van het motorrijtuig in het kentekenregister. Indien in geschil is of de auto op het moment van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast daarvan op de belanghebbende die zich op de vermindering van bpm beroept.
8. In zijn arrest van 16 oktober 2020 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“
2.4.2 Met een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet is bedoeld de personenauto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk aldaar op de weg in gebruik is geweest. Daarom blijft de personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, voor de toepassing van artikel 10, lid 1, van de Wet aangemerkt als een nieuwe personenauto. Dat een personenauto door de (ver)koper daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest, valt op te maken uit het aantal gereden kilometers van de auto. De omstandigheden dat een personenauto eerder in een andere lidstaat geregistreerd is geweest, dat sinds de vervaardiging van de auto zodanige tijd is verstreken dat de fabrieksgarantie is verlopen, dat het gaat om een verouderd model personenauto, of dat een personenauto voorafgaande aan de eerste ingebruikneming op de weg schade in welke vorm dan ook heeft opgelopen, kunnen noch op zichzelf, noch tezamen de conclusie rechtvaardigen dat die personenauto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest. Die omstandigheden kunnen weliswaar voor een ongebruikte personenauto ten opzichte van de catalogusprijs als bedoeld in artikel 9, lid 4, van de Wet een waardedaling betekenen, maar dat heeft geen invloed op de hoogte van de verschuldigde bpm, zo volgt uit artikel 9, lid 1, van de Wet.”
9. Uit de hiervoor aangehaalde overweging volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gebruikte of nieuwe personenauto in de zin van de Wet bpm enkel van belang is of de auto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg in gebruik is geweest. Of sprake is van niet of nauwelijks op de weg gebruikt kan opgemaakt worden uit het aantal met de auto gereden kilometers. De rechtbank merkt daarbij op dat ‘nauwelijks’ in het spraakgebruik zeer dicht tegen ‘niet’ aanzit.
10. Tussen partijen staat vast dat de Ferrari ten tijde van het belastbaar feit ten minste 510 kilometer op de teller had staan (zie 1.6.). De rechtbank stelt voorop dat dan in ieder geval geen sprake is van een auto die
nietop de weg in gebruik is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan van een auto die reeds 510 kilometer heeft gereden ook niet gezegd worden dat deze
nauwelijksop de weg in gebruik is geweest. Gelet op het voorgaande moet de auto voor de bpm aangemerkt worden als een gebruikt voertuig.
Tweede vraag: Op basis van welke CO2-uitstoot moet de bpm berekend worden?
11. Verweerder stelt dat de CO2-uitstoot een individueel kenmerk van de auto is. De CO2uitstoot is van verschillende factoren afhankelijk. De RDW heeft aangegeven dat de CO2-uitstoot 380 gram/kilometer is. Dat staat eveneens vermeld in de cvo (certificaat van overeenstemming). Verder stelt verweerder dat van de Ferrari F12 Berlinetta verschillende typen in Nederland zijn geregistreerd. Alle Ferrari F12 Berlinetta’s van het typegoedkeuringsnummer e24*KSO7/46*0077*01, waaronder eisers Ferrari, hebben als CO2-uitstoot 380 gram/kilometer geregistreerd staan.
12. Eiser stelt dat hij mag uitgaan van een CO2-uitstoot van 350 gram/kilometer, zoals vermeld op het buitenlandse (Italiaanse) kentekenbewijs.Volgens eiser is het gebruikelijk dat de RDW de CO2-uitstoot overneemt uit het buitenlandse kentekenbewijs.Om te voorkomen dat uitgegaan wordt van een te hoge CO2uitstoot, en daarmee een hogere heffing dan op concurrerende auto’s, moet uitgegaan worden van de CO2-uitstoot in het buitenlandse kentekenbewijs.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6a van de Uitvoeringsregeling bpm luidde in 2017:
“
Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt de omvang van de emissie van CO2-uitstoot in gram per kilometer uit:
a. de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming;
b. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, en ter zake evenmin een certificaat van overeenstemming is afgegeven: de voor de auto verleende individuele goedkeuring, bedoeld in artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994;
c. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, geen certificaat van overeenstemming is afgegeven en ook geen individuele goedkeuring is verleend: een testrapport van een individuele keuring van de auto, waarbij de CO2-emissie is gemeten overeenkomstig de ter zake in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen geldende voorschriften;
d. in andere gevallen dan bedoeld in de onderdelen a, b en c: een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-emissie van de auto blijkt, gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement.”
14. In dit geval is zowel een typegoedkeuringsnummer als het cvo beschikbaar. Uit beide volgt dat de CO2-uitstoot 380 gram/kilometer is. Gelet op de hiervoor aangehaalde bepaling moet dan voor de berekening van de bpm uitgegaan worden van een CO2-uitstoot van 380 gram/kilometer.
15. De rechtbank begrijpt eisers verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 22 december 2020 zo dat hij stelt dat – door de werkwijze van de RDW – in Nederland mogelijk identieke Ferrari’s F12 Berlinetta rondrijden waarover minder bpm is geheven omdat is uitgegaan van een CO2uitstoot van 350 gram/kilometer.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is daar geen sprake van. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ten eerste volgt uit de uitspraak waar eiser op wijst niet dat de RDW altijd uitgaat van het buitenlandse kentekenbewijs ter bepaling van de CO2uitstoot. Ten tweede volgt uit het door verweerder opgestelde overzicht dat alle in Nederland geregistreerde Ferrari’s F12 Berlinetta met het typegoedkeuringsnummer e24*KSO7/46*0077*01 geregistreerd zijn met een CO2-uitstoot van 380 gram/kilometer.De Ferrari’s F12 Berlinetta die geregistreerd zijn met een CO2-uitstoot van 350 gram/kilometer hebben allemaal een ander typegoedkeuringsnummer.
17. Eisers beroep op de conclusie van A-G IJzerman slaagt evenmin. In die zaak stond vast dat de CO2-uitstoot bepaald moest worden op de in artikel 6a, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling bpm voorgeschreven wijze. Nu voor eisers Ferrari zowel een typegoedkeuring als een cvo beschikbaar is, kan de CO2-uitstoot niet op basis van artikel 6a, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling bpm bepaald worden.
Conclusie ten aanzien van de bpm
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht doch naar een te hoog bedrag opgelegd. De rechtbank vermindert de nageheven bpm tot een te betalen bedrag aan belasting van € 10.324 (€ 111.897 -/- 28% afschrijving = € 80.349 -/- € 70.025 reeds aangegeven bpm = € 10.324).
19. Eiser stelt dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht. Eiser stelt dat het in rekening brengen van belastingrente in strijd is met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel. Met het rapport van Domeinen (zie 1.6.) beschikte verweerder eind mei 2017 reeds over alle voor de naheffing benodigde gegevens. Er is zonder reden twee jaar gewacht met het opleggen van de naheffingsaanslag. Daarom moet de beschikking belastingrente vernietigd worden, aldus eiser.
20. Verweerder stelt onder verwijzing naar artikel 30h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat terecht en tot het juiste bedrag belastingrente in rekening is gebracht.
Beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel
21. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn arrest van 28 maart 2001 heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
“
3.2. Voor het Hof was in geschil of terecht heffingsrente is berekend over de omzetbelasting welke belanghebbende verschuldigd is geworden in de jaren 1991 en 1992. Het Hof heeft geoordeeld dat vanwege onzorgvuldig handelen van de belastingdienst heffingsrente slechts mag worden berekend over de tot en met 30 juni 1992 verschuldigd geworden omzetbelasting.