ECLI:NL:GHARL:2020:9543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
19/00424
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM voor gebruikte auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) ten onrechte was opgelegd aan de belanghebbende, die een auto had aangeschaft in Duitsland. De inspecteur was van mening dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt, terwijl de belanghebbende stelde dat het een gebruikte auto betrof. De rechtbank oordeelde dat de auto niet als nieuw kon worden aangemerkt, omdat deze al eerder op de weg was gebruikt. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 17 november 2020, en het hoger beroep van de inspecteur werd ongegrond verklaard. De belanghebbende had geen recht op vergoeding van proceskosten, en het griffierecht voor de inspecteur werd vastgesteld op € 519.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/00424
uitspraakdatum: 17 november 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 februari 2019, nummer AWB 18/1934, in het geding tussen de Inspecteur en
[X], te [Z] (hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 22 juli 2017 in Duitsland een auto, een Volvo XC60 (hierna: de auto) gekocht. De datum eerste toelating is 28 december 2016. Ultimo 2016 is een nieuw model Volvo XC60 gepresenteerd. De auto betreft een 'oud' model 2016, dat niet meer wordt gemaakt. De aankoopnota is gedateerd op 25 juli 2017 en staat op naam van de partner van belanghebbende. De aankoopnota vermeldt een kilometerstand van 7 en dat het om een 'Gebrauchtwagen' gaat. De aankoopprijs bedraagt € 37.980, inclusief € 6.064 Mehrwertsteuer.
2.2.
De auto is op 8 september 2017 aan belanghebbende geleverd.
2.3.
Eveneens op 8 september 2017 heeft belanghebbende aangifte ter registratie van de auto gedaan. Hierbij heeft belanghebbende gebruikgemaakt van de wettelijke forfaitaire afschrijvingstabel. De netto catalogusprijs is op € 38.836 gesteld, inclusief € 987 voor metallic lak. In deze aangifte is de afschrijving op 28% berekend en bedraagt de bruto BPM € 8.197 (tarief per 1 januari 2016). Belanghebbende heeft op basis van de aangifte € 5.901 aan verschuldigde BPM voldaan.
2.4.
Bij de keuring door de RDW op 8 september 2017 is vastgesteld dat het voertuig een kilometerstand had van 255.
2.5.
Op 19 september 2017 is voor de auto een Nederlands kentekenbewijs afgegeven.
2.6.
De Inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2017 een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd van € 2.296, omdat hij van mening is dat er sprake is van een nieuwe auto.
2.7.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 februari 2019 geoordeeld dat de auto niet als nieuw kan worden aangemerkt en daarom de naheffingsaanslag vernietigd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de auto als een nieuwe of gebruikte personenauto in de zin van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: wet BPM) dient te worden aangemerkt.
3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de auto in Duitsland heeft gekocht van een 'Vertragshändler" die op een zeer groot parkeerterrein vele auto's - waaronder de onderhavige auto - in weer en wind buiten had staan. De auto - oud model 2016 - stond al vanaf december 2016 op kenteken. Op 22 juli 2016 heeft hij de auto die bij de bezichtiging vuil was vanwege de weersinvloeden gekocht. De uiteindelijke levering heeft op zich laten wachten daar er problemen met het kenteken bleken te zijn. Uiteindelijk heeft hij de auto op 8 september 2017 zelf naar Nederland gereden. De auto heeft twee keer een storing gehad vanwege problemen met de accu en een rubber van een overloopventiel. De oorzaak van deze storingen was volgens de wegenwacht het feit dat de auto gedurende een lange tijd in weer en wind stil heeft gestaan. De auto vertoonde volgens belanghebbende op het moment van de keuring geen gebruikssporen. Belanghebbende komt tot de conclusie dat de auto voor de wet BPM moet worden aangemerkt als een gebuikte personenauto. Belanghebbende meent verder aan het rekenvoorbeeld: 'afschrijving met forfaitaire tabel' op de website van de Belastingdienst vertrouwen te kunnen ontlenen dat dit voorbeeld ook ziet op zijn situatie, te meer omdat een definitie voor het begrip 'nieuw of gebruikt' ontbreekt.
3.3.
De Inspecteur is van mening dat de auto na de vervaardiging niet of nauwelijks is gebruikt en dat het belanghebbende is die de auto voor het eerst duurzaam in gebruik heeft genomen. De auto dient dan ook voor de wet BPM als een nieuwe personenauto te worden aangemerkt. Het ontbreken van een definitie voor nieuw of gebruikt op de website van de Belastingdienst kan volgens de Inspecteur niet leiden tot opgewekt vertrouwen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Voor gebruikte personenauto’s wordt op de voet van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet BPM een vermindering toegepast op de BPM. Voor het antwoord op de vraag of deze vermindering kan worden toegepast, is beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) de auto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de BPM plaatsvindt. Dat is het tijdstip van de registratie van dat motorrijtuig in het kentekenregister. Indien in geschil is of de auto op het moment van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast daarvan op de belanghebbende die zich op de vermindering van BPM beroept.
4.2.
Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg in gebruik is geweest (Hoge Raad, 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2012:BX7199 r.o. 2.4.2).
4.3.
Nu de auto via de openbare weg over een afstand van 255 kilometer vanuit Duitsland naar de RDW is gereden, kan niet worden gezegd dat de auto niet of nauwelijks eerder op de weg in gebruik is geweest. De auto kan dus niet worden aangemerkt als een nieuwe personenauto in de zin van de wet BPM. Het gelijk is aan belanghebbende.
4.4.
De naheffingsaanslag is daarom ten onrechte opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.
De griffier, De voorzitter
(A. Vellema) (T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 november 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.