Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Havenschap Groningen Seaports, zijnde een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen,
1.mr. [curator 1] ,
REFINING & TRADING HOLLAND N.V.,
GOC REAL ESTATE B.V.,
mr. [curator 2] ,
mr. [curator 3] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis in het incident ex artikel 223 Rv van 2 januari 2019;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek tevens houdende akte aanvulling/wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek;
2.De feiten
totalevordering van GSP op GOC uit hoofde van achterstallige erfpachtcanon een bedrag van € 1.171.201,14.
totalehuurvordering van GSP op North Refinery € 14.717,78.
3.Het geschil
pro se, nu deze leerstukken bij meerdere van de bovengenoemde onderwerpen een rol spelen.
an sichkrachtens artikel 93 aanhef in samenhang met sub c Rv door de kantonrechter moet worden behandeld en andersoortige (waarde)vorderingen van GSP, die
an sichdoor de handelskamer van de rechtbank moeten worden behandeld. Uit artikel 94 lid 2 Rv vloeit voort dat in geval van objectieve cumulatie van een (of meer) waardevordering(en) met ten minste één aardvordering, alle vorderingen door de kantonrechter worden behandeld en beslist, ongeacht hun beloop of waarde, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
gezamenlijkeschuldeisers. Hij heeft echter ook belangen van maatschappelijke aard in zijn beleidsafwegingen te betrekken, zoals bijvoorbeeld de (mogelijke) continuïteit van de onderneming en werkgelegenheid. [1] De inspanningen van de curator moeten echter steeds ondergeschikt blijven, als leidend beginsel, aan het beheren en afwikkelen van het faillissement zodanig dat gelijkmatig - dat wil zeggen, overeenkomstig ieders rechtmatige aanspraak - alle daarbij betrokken belangen worden behartigd en tot het meeste voordeel van de boedel. [2] De curator verricht zijn taak onder toezicht van de rechter-commissaris in het faillissement, die moet nagaan of de curator in het belang van de boedel handelt en of hij zijn taak behoorlijk vervult. In een aantal gevallen heeft de curator machtiging, goedkeuring of toestemming van de curator nodig voor bepaalde handelingen.
nietis gebonden aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. Bij het gebruikmaken van die vrijheid geldt de norm dat een curator dient te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzicht verricht. De curator dient zich te richten naar het belang van de boedel, maar het is in beginsel aan zijn inzicht overgelaten op welke wijze en langs welke weg dat belang het beste kan worden gediend. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop hij rekening houdt met andere bij het beheer en de afwikkeling betrokken belangen en voor de wijze waarop hij dat beheer of die afwikkeling uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen tegen elkaar afweegt. De hiervoor bedoelde vrijheid komt de curator onder meer toe bij het te gelde maken van het actief van de boedel. [3] Bij de toetsing van een en ander moet terughoudendheid worden betracht. [4] De rechtbank kan de handelwijze van de curator in een dergelijk geval slechts marginaal toetsen, aan de hand van de - tot terughoudendheid nopende - maatstaf of de curator heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend curator in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
welgebonden is aan regels, heeft hij de hiervoor genoemde beleidsvrijheid niet. Komt hij die regels niet na, dan is hij in beginsel persoonlijk aansprakelijk jegens degenen met de belangen van wie hij bij de naleving van die regels rekening diende te houden. Overtreding van regels leidt echter niet steeds tot persoonlijke aansprakelijkheid van de curator. [6] Daarvoor is vereist dat de curator een persoonlijk verwijt van de normschending kan worden gemaakt. Daarvan is alleen sprake wanneer de curator gehandeld heeft terwijl hij de onjuistheid van zijn handelen inzag dan wel behoorde in te zien. [7] Dat een curator, met de kennis achteraf, andere keuzes had kunnen maken, betekent niet dat hij voor de gevolgen van zijn eerdere keuzes persoonlijk aansprakelijk is jegens een schuldeiser die zich hierdoor benadeeld acht. Schending van een vóór het faillissement gesloten overeenkomst leidt op zichzelf ook niet tot persoonlijke aansprakelijkheid van de curator.
curator q.q. en pro sevoor zijn handelen jegens GSP in het faillissement van GOC en North Refinery.
zelfstandig, naast de verwijten aan het adres van de curator, enige door hem (als beroepsbeoefenaar) in acht te nemen norm jegens GSP heeft geschonden die hem uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk maakt jegens GSP voor de betaling van de door GSP in deze procedure opgevoerde schadeposten.
Koot Beheer/Tideman q.q.het begrip boedelschuld (nader) geduid en hiervoor een drieledige maatstaf gegeven. Bepalend is dat op grond van de Faillissementswet boedelschulden slechts die schulden betreffen die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de boedel (i) hetzij ingevolge de wet, (ii) hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, (iii) hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting.
Koot Beheer/Tideman q.q.heeft de Hoge Raad overwogen dat onder 'het aangaan van een schuld door de curator' is te verstaan dat de curator deze schuld op zich neemt bij een rechtshandeling, doordat zijn wil daarop is gericht. Of de curator een schuld is aangegaan, moet worden beoordeeld aan de hand van de wilsvertrouwensleer van artikel 3:33 en 3:35 BW. De curator neemt aldus niet alleen een boedelschuld op zich wanneer zijn wil hierop is gericht, maar ook wanneer de wederpartij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de wil van de curator erop gericht was om een boedelschuld op zich te nemen. Deze categorie boedelschulden ziet naar het oordeel van de rechtbank in het bijzonder op schulden uit lopende overeenkomsten die de curator uitdrukkelijk of stilzwijgend gestand doet of op nieuwe overeenkomsten die hij in hoedanigheid namens de boedel aangaat.
curator q.q./ de boedelzal daarom worden afgewezen.
pro seaansprakelijk is jegens GSP voor de voldoening van de achterstallige erfpachtcanon vanaf de faillissementsdatum. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
concurrent crediteurter zake de erfpachtcanon uit enige door de curator na het faillissement gerealiseerde opbrengst voor GOC had
moetenen
kunnenworden voldaan. Dat de curator hier enige regel voor de uitdeling van resterend actief jegens GSP heeft geschonden, is daarmee niet komen vast te staan. Ook uit dien hoofde is pro se aansprakelijkheid van mr. [curator 2] voor zijn optreden als curator ten aanzien van de vanaf de faillissementsdatum vervallen erfpachtcanon naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde.
nietals boedelschuld kan worden aangemerkt, de boedel van GOC ten koste van GSP ongerechtvaardigd is verrijkt. Hiertoe voert GSP, samengevat, het volgende aan. Door het faillissement van GOC en North Refinery heeft de boedel van GOC tot dusverre van het in erfpacht gegeven terrein gebruik kunnen maken zonder dat zij daarvoor een (canon)vergoeding aan GSP betaalde althans betaalt. De verrijking van de boedel bestaat enerzijds uit het genot van het recht van erfpacht en anderzijds uit de gerealiseerde opbrengst door voortzetting van de onderneming, welke voortzetting slechts mogelijk was door het gebruik van het erfpachtrecht. GSP op haar beurt is hierdoor verarmd, voor een bedrag gelijk aan de erfpachtcanon sinds het faillissement van GOC en North Refinery tot aan het moment van opzegging of overdracht van het recht van erfpacht. Eerst dan kan de boedel geen gebruik meer maken van het recht van erfpacht. Bij ongerechtvaardigde verrijking moet degene die ten koste van een ander is verrijkt de schade van die ander vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. De in dit geval door GSP geleden schade betreft de opeisbare erfpachtcanon vanaf datum faillissement, aldus GSP.
ongerechtvaardigdeverrijking is voldaan. Op grond van de na het faillissement nog steeds van kracht zijnde erfpachtakten was de boedel van GOC nog steeds gerechtigd tot het gebruik van de erfpachtpercelen en was de boedel erfpachtcanon aan GSP verschuldigd. Daarmee was er een redelijke grond voor het gebruik van de percelen aanwezig. Of er sprake was van een verrijking laat de rechtbank in het midden. De korte periode van het laten doordraaien van de boormudlijn op het terrein moet naar het oordeel van de rechtbank overigens als een activiteit in het kader van de liquidatie van de onderneming worden gezien en niet als voortzetting van de onderneming(en) van GOC en North Refinery.
de boedelgelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet kan leiden tot een vergoedingsverplichting voor de boedel / de curator q.q., kan deze ook niet leiden tot aansprakelijkheid van de curator pro se.
moetenen
kunnenleiden. Het is derhalve niet voldoende om (louter) te stellen dat men als boedelschuldeiser sowieso had moeten worden voldaan. De curator heeft in deze procedure ook gemotiveerd en bij herhaling gesteld dat er bij North Refinery sprake was van een lege boedel. Dit is door GSP niet althans onvoldoende weersproken, zodat van een dergelijke boedeltoestand zal worden uitgegaan. Dit alles zo zijnde, had het naar het oordeel van de rechtbank voor de financiële positie van GSP niet uitgemaakt of de curator de huurovereenkomst had opgezegd. Zij is niet méér benadeeld in de situatie zonder opzegging dan in de situatie waarin wél was opgezegd.
ditretentierecht. Een niet ingeroepen retentierecht kan immers niet door de curator worden geschonden.
Primairstelt GSP hierdoor schade te hebben geleden voor een bedrag van € 200.000,-.
Subsidiairbeloopt de schade volgens GSP een bedrag van € 66.666,66. Ter onderbouwing hiervan voert GSP aan dat op 20 juni 2016 een vaststellingsovereenkomst tussen de curator, Rabobank, de provincie en GSP is gesloten over de verdeling van de opbrengst van de nog te verkopen activa. Het betreft hier (soort)gelijke activa als de TCC unit. Het is volgens GSP aannemelijk dat indien het bedrag van € 200.000,- wel correct zou zijn gesepareerd, dit bedrag in de verdeling zou zijn betrokken. Bij de TCC unit was de provincie nog niet betrokken, zodat het aannemelijk is dat GSP 1/3 deel van de opbrengst van de TCC unit, zou hebben ontvangen, zijnde voormeld bedrag van € 66.666,66. Daarnaast dient volgens GSP de curator q.q. en pro se de voorziening die zij krachtens het incidenteel vonnis van 2 januari 2019 moesten treffen na te komen en uit te voeren totdat er een onherroepelijk vonnis in het geschil van partijen ligt en aan dat vonnis uitvoering is gegeven of tussen de curator en GSP een schikking is bereikt over de gerechtigdheid tot het bedrag van
nietgerechtigd was tot de - te separeren - verkoopopbrengst. Aldus is GSP naar het oordeel van de rechtbank niet financieel benadeeld door het wegvloeien van het bedrag van € 200.000,- naar de boedel. Daarmee valt het doek voor de hiermee verband houdende (primaire) schadevergoedingsvordering van GSP. Ook de subsidiaire schadevergoedingsvordering van GSP is naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar, nu de boedel - bij afwezigheid van het bestaan van een retentierecht van GSP op de TCC unit - niet gehouden was om dit bedrag beschikbaar te stellen en het dus ook niet voor verdeling in aanmerking kwam.
in het incident, samengevat weergegeven, de curator q.q. en pro se op vordering van GSP is veroordeeld om een bedrag van € 200.000,- ter separatie buiten de boedel te voldoen op een kwaliteitsrekening van De Haan Advocaten & Notarissen en aldaar te laten totdat tussen partijen een onherroepelijk vonnis is verkregen of een schikking is bereikt over de gerechtigdheid tot deze € 200.000,-. . In artikel 223 Rv is bepaald dat de rechter tijdens een aanhangig geding een voorlopige voorziening kan treffen voor de duur van het geding. Een aldus getroffen voorlopige voorziening verliest haar werking zodra in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan in de instantie die de voorziening heeft gegeven, ongeacht of tegen die einduitspraak een rechtsmiddel is ingesteld en ongeacht of de einduitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. [24] Voorts bindt het incidentele vonnis de rechter in de hoofdzaak niet bij het geven van een beslissing in de hoofdzaak. [25] Derhalve stelt de rechtbank vast dat in het licht van het vorenstaande de ten faveure van GSP getroffen voorlopige voorziening met deze uitspraak komt te vervallen. [26]
in de hoofdzaakaldus gewijzigd dat (aanvullend) in de hoofdzaak een soortgelijke veroordeling aan de curator q.q. en pro se wordt opgelegd totdat tussen partijen een onherroepelijk vonnis is verkregen of een schikking is bereikt over de gerechtigdheid tot deze € 200.000,-. De rechtbank ziet, nu zij van oordeel is dat GSP geen retentierecht toekomt, geen aanleiding om de in de hoofdzaak te bepalen dat de curator (q.q. en/of pro se) gehouden is om het bedrag van € 200.000,- te separeren op een kwaliteitsrekening totdat er onherroepelijk is geoordeeld over de gerechtigdheid van GSP tot dit bedrag of een schikking ter zake is bereikt. Bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken zijn niet gebleken. De in de hoofdzaak ingestelde "separatievordering" van GSP zal dan ook worden afgewezen.
alleschuldeisers gelden heeft ontvangen die niet aan haar toekwamen maar in de boedel hadden moeten blijven. Dat heeft GSP nagelaten.
5.BESLISSING
de curator q.q.tot betaling van de huur in het faillissement van North Refinery, tot en met 31 december 2017 berekend op € 10.614,45, te vermeerderen met de na 31 december 2017 opengevallen huurtermijnen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf de respectievelijke vervaldata van deze huurtermijnen tot aan de dag der algehele voldoening;