ECLI:NL:HR:2009:BG5056

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11297
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van de Luchthaven in haar beroep tegen tussenvonnissen en provisioneel vonnis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de Luchthaven Schiphol niet-ontvankelijk werd verklaard in haar beroep tegen verschillende tussenvonnissen en een provisioneel vonnis van de rechtbank Haarlem. De Luchthaven had in cassatie beroep ingesteld tegen de tussenvonnissen van 12 januari 2005 en 4 april 2007, alsook tegen het provisionele vonnis van 13 juni 2007, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 19.000.000,-- aan Chipshol. Chipshol had de Luchthaven gedagvaard voor de rechtbank Haarlem en vorderde een schadevergoeding van € 97.200.000,-- als gevolg van een bouwverbod dat was opgelegd door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De rechtbank had in eerdere vonnissen geoordeeld dat de Luchthaven schade moest vergoeden aan Chipshol, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Luchthaven niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep. Dit was gebaseerd op de overweging dat de voorlopige voorziening, die de Luchthaven betrof, zijn werking had verloren door de definitieve beslissing in de hoofdzaak. De Hoge Raad benadrukte dat een provisioneel vonnis slechts een tijdelijke maatregel is die vervalt zodra er een definitieve uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. De Luchthaven werd bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Chipshol waren begroot op € 5.987,34 voor verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

6 februari 2009
Eerste Kamer
07/11297
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M. Ynzonides en mr. R.L.M. van Opstal, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Luchthaven en Chipshol.
1. Het geding in feitelijke instantie
Chipshol heeft bij exploot van 16 september 2003 de Luchthaven gedagvaard voor de rechtbank Haarlem en gevorderd de Luchthaven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 97.200.000,--, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De Luchthaven heeft de vordering bestreden.
Na een tussenvonnis van 12 januari 2005 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 30 maart 2005 een deskundigenonderzoek bevolen en drie deskundigen benoemd. Nadat de deskundigen hun schriftelijk bericht hadden uitgebracht, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 4 april 2007 partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de door Chipshol opgevoerde belastingschade.
Vervolgens heeft Chipshol bij incidentele conclusie houdende een provisionele vordering gevorderd dat de rechtbank bij provisioneel vonnis de Luchthaven veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 19.000.000,--, te voldoen binnen één week na betekening van het vonnis in het incident, zulks op straffe van een dwangsom.
De Luchthaven heeft deze vordering bestreden.
Bij vonnis in het incident van 13 juni 2007 heeft de rechtbank de Luchthaven voor de duur van het geding veroordeeld om binnen tien dagen na betekening van het vonnis een voorschot van € 19.000.000,-- aan Chipshol te voldoen. De rechtbank heeft voorts vorenstaande betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard nadat in opdracht van Chipshol en ten gunste van de Luchthaven een bankgarantie voor een bedrag van in totaal € 21.500.000,-- is afgegeven.
De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
De Luchthaven heeft tegen de tussenvonnissen van de rechtbank van 12 januari 2005 en 4 april 2007 alsmede tegen het provisionele vonnis van 13 juni 2007 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Chipshol heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Luchthaven en subsidiair tot verwerping van het beroep.
De Luchthaven heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid.
Bij rolbeslissing van 5 oktober 2007 is het partijen toegestaan om de vraag naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Luchthaven vooraf en afzonderlijk uit te procederen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de Luchthaven in haar cassatieberoep tegen de tussenvonnissen van de rechtbank Haarlem van 12 januari 2005 en 4 april 2007 alsmede in haar cassatieberoep tegen het provisionele vonnis van de rechtbank Haarlem van 13 juni 2007.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het gaat in deze zaak, voor zover in cassatie van belang, om het volgende. Bij besluit van 19 februari 2003, gepubliceerd in de Staatscourant van 20 februari 2003, heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat de bouwmogelijkheden op het in de gemeente Haarlemmermeer gelegen Groenenbergterrein op grond van art. 38 Luchtvaartwet (verder: LVW) beperkt. Chipshol heeft aan haar hiervoor in 1 vermelde vordering in de hoofdzaak ten grondslag gelegd dat zij ten gevolge van dit bouwverbod schade heeft geleden die de Luchthaven moet vergoeden op grond van het bepaalde in art. 50 LVW, welk artikel tot 20 februari 2003 van toepassing was.
Bij tussenvonnis van 12 januari 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Luchthaven de door Chipshol ten gevolge van het bouwverbod geleden schade moet vergoeden en dat voor de vaststelling ervan behoefte bestaat aan deskundige voorlichting. Nadat de rechtbank bij vonnis van 30 maart 2005 drie deskundigen had benoemd, die op 5 juli 2006 schriftelijk bericht hebben uitgebracht, is de rechtbank in haar vonnis van 4 april 2007 tot de slotsom gekomen dat in beginsel vaststaat dat de Luchthaven ten minste een bedrag van € 16.000.000,-- aan Chipshol dient te voldoen als schadeloosstelling in de zin van artikel 50 LVW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2003. Onder aanhouding van iedere verdere beslissing heeft de rechtbank ten slotte partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de door Chipshol opgevoerde belastingschade. Vervolgens heeft Chipshol bij akte tevens houdende incidentele conclusie houdende een provisionele vordering van 2 mei 2007 - kort gezegd - gevorderd dat de rechtbank de Luchthaven, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 19.000.000,--, te voldoen binnen één week na betekening van het veroordelend vonnis. Bij (provisioneel) vonnis in het incident van 13 juni 2007 heeft de rechtbank de Luchthaven voor de duur van het geding veroordeeld om binnen tien dagen na betekening van het vonnis aan Chipshol een voorschot van € 19.000.000,-- te betalen.
De rechtbank heeft voorts deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard nadat in opdracht van Chipshol en ten gunste van de Luchthaven een bankgarantie voor een bedrag van in totaal € 21.500.000,-- zou zijn afgegeven. De rechtbank heeft op 30 januari 2008 eindvonnis gewezen. Daarin is de Luchthaven uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld tot betaling aan Chipshol van een bedrag van € 16.000.000,--, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2 De Luchthaven komt in cassatie op tegen de tussenvonnissen van 12 januari 2005 en van 4 april 2007 alsmede tegen het provisionele vonnis van 13 juni 2007. Chipshol heeft aangevoerd dat de Luchthaven niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep, omdat (i) tegen de niet-provisionele tussenvonnissen geen tussentijds cassatieberoep mogelijk is en (ii) het cassatieberoep tegen het provisionele vonnis faalt bij gebrek aan belang nu de Luchthaven ruim voor het doen uitbrengen van de cassatiedagvaarding de bankgarantie van Chipshol heeft ontvangen en aanvaard.
3.3 Ingevolge art. 54 lid 3 en lid 4 LVW staat van vonnissen van de rechtbank geen hoger beroep open, doch uitsluitend beroep in cassatie. Met betrekking tot de vraag of van een tussenvonnis beroep in cassatie kan worden ingesteld, bevat deze wet geen regeling, zodat de algemene regel van art. 401a Rv. van toepassing is. Het eerste lid van deze bepaling laat tussentijds beroep toe van het provisionele vonnis van de rechtbank, doch op grond van het tweede lid is beroep van andere tussenvonnissen uitgesloten. Dit laatste geldt dus voor de tussenvonnissen van 12 januari 2005 en 4 april 2007. Het feit dat deze vonnissen - naar de Luchthaven heeft doen aanvoeren - onlosmakelijk verbonden zijn met het provisionele vonnis van 13 juni 2007 maakt dit niet anders.
3.4 Het laatstgenoemde vonnis heeft inmiddels zijn werking verloren doordat de rechtbank over de vordering in de bodemprocedure heeft beslist. Een voorlopige voorziening als de onderhavige, die ertoe strekt dat een voorschot wordt betaald op hetgeen in de hoofdzaak wordt gevorderd, is naar haar aard een beslissing die gegeven wordt in afwachting van, en vooruitlopend op, de beslissing in de hoofdzaak. Vanaf de datum waarop het desbetreffende vonnis in de hoofdzaak is uitgesproken, heeft dit vonnis rechtskracht en vervangt het daarmee het provisionele vonnis voorzover daarin is beslist op een vordering die vooruitloopt op dezelfde vordering in de hoofdzaak. Voorzover het vonnis in de hoofdzaak een veroordeling inhoudt die gelijk is aan de voorlopige voorziening, vervangt dit vonnis dan van rechtswege de titel op grond waarvan aan de voorlopige voorziening is voldaan, en voorzover het vonnis in de hoofdzaak afwijkt van het provisionele vonnis ontvalt de grondslag aan de toewijzing van de voorlopige voorziening. Nu uit de hiervoor onder 1 vermelde gegevens blijkt dat de verleende voorlopige voorziening niets anders is dan een voorschot op de in het vonnis in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad toegewezen vordering van Chipshol, moet de Luchthaven ook in haar cassatieberoep van het desbetreffende provisionele vonnis niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de in dit vonnis opgenomen voorlopige beslissing is vervangen door de definitieve beslissing in de hoofdzaak.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de Luchthaven niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep;
veroordeelt de Luchthaven in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van Chipshol begroot op € 5.987,34 voor verschotten, en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 februari 2009.