Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
beiden kantoorhoudende te Groningen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
Op het terrein lag ten tijde van de behandeling van dit kort geding in eerste aanleg 3.328,58 ton ovenpuin en 1.013,08 ton kathodekool (hierna: de reststoffen) opgeslagen, welke reststoffen afkomstig waren van Aluminium Delfzijl B.V. (hierna: Aldel). Het terrein is eigendom van de provincie Limburg. [eiseres] is contractueel bevoegd tot gebruik van dit terrein om niet.
Aldel diende daarvoor de in de overeenkomst bepaalde bedragen aan [A] te voldoen. In de overeenkomst is bepaald dat Aldel eigenares bleef van de reststoffen.
Zij hebben deze vordering erop gebaseerd dat Aldel inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiseres] op het terrein, en voorts op de stelling dat de curatoren in hun hoedanigheid onrechtmatig handelen door de reststoffen niet van het terrein te verwijderen. De curatoren hebben met name als verweer gevoerd dat de vordering van [eiseres] een concurrente vordering is, die ter verificatie kan worden ingediend in het faillissement. Van een boedelvordering is volgens de curatoren geen sprake.
Hij overwoog daartoe, zeer verkort weergegeven, dat door de aanwezigheid van de reststoffen op het terrein, onrechtmatig inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van [eiseres] .
werd tevens veroordeeld tot terugbetaling aan de curatoren van € 517.083,85, met rente en kosten. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen. Tot uitgangspunt is genomen dat de reststoffen die zich ten tijde van de behandeling in eerste aanleg bevonden op het terrein, deel uitmaakten van de boedel van Aldel (rov. 5.3-5.4). De grief die is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vordering van [eiseres] is gebaseerd op (een inbreuk op) haar eigendomsrecht, treft doel, reeds omdat tussen partijen niet in geschil is dat [eiseres] geen eigenaar (meer) was van het terrein ten tijde van het instellen van de vordering (rov. 5.5). [eiseres] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de reststoffen zonder recht of titel – derhalve onrechtmatig – waren opgeslagen, en dat de curatoren verplicht waren om aan deze onrechtmatige toestand een einde te maken door de reststoffen van het terrein te verwijderen. Zij vordert dus geen nakoming van een verbintenis uit een (ontbonden) overeenkomst, maar van een objectieve rechtsplicht. (rov. 5.7) Dit betoog faalt. Het betreft hier wederkerige (duur)overeenkomsten ter zake van de opslag en verwerking van reststoffen. Als de curator een zodanige overeenkomst na faillietverklaring niet gestand doet, levert dat in het faillissement een concurrente vordering op die, indien het geen geldvordering betreft, overeenkomstig art. 133 Fw voor de geschatte waarde kan worden ingediend. Dit is in overeenstemming met het beginsel van de gelijkheid van schuldeisers dat aan de Faillissementswet ten grondslag ligt. (rov. 5.8) In het onderhavige geval resteert dus voor [eiseres] / [A] wegens het tekortschieten van de curatoren in de nakoming van de overeenkomst(en) een concurrente vordering. De vordering tot het (doen) verwijderen van de reststoffen strookt niet met deze systematiek, omdat zij tot gevolg heeft dat de aan de verwijdering verbonden kosten door de boedel zouden moeten worden gedragen, hetgeen de curatoren nu juist hebben willen voorkomen. Daarom hebben zij gebruik gemaakt van de mogelijkheid van art. 37 Fw om de overeenkomst(en) niet gestand te doen. Zij strookt bovendien niet met het beginsel van de gelijkheid van schuldeisers. (rov. 5.9)
Dat daarnaast ook sprake is van een onrechtmatig handelen door de curatoren, kan het hof niet inzien (rov. 5.10).
Het beroep van [eiseres] op de arresten HR 7 mei 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4377, NJ 1983/478 (Trechsel/Lameris) en HR 4 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB8922, NJ 1989/854 (Schols-Pelzers/Heijnen) faalt (rov. 5.11). Het hof motiveerde dit laatstgenoemde oordeel als volgt:
Het standpunt van [eiseres] impliceert dat de curator die rechtmatig gebruik maakt van de mogelijkheid om een wederkerige overeenkomst niet gestand te doen (art. 37 Fw) onrechtmatig handelt indien hij de gevolgen daarvan niet ongedaan maakt met een boedelschuld tot schadevergoeding als gevolg. Aldus zou het in rov. 5.8 geschetste systeem van de Faillissementswet op niet aanvaardbare wijze worden doorkruist,
De curator is dan ook gehouden de desbetreffende zaken te verwijderen, tenzij hij stelt en bij tegenspraak bewijst dat de wederpartij daarop uit hoofde van haar rechtsverhouding met de eigenaar van het gebouw of terrein geen aanspraak kan maken.
4.Beslissing
31 maart 2017.