3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Rapsody Shipyard B.V. (hierna: Rapsody) heeft een onderneming gevoerd die zich richtte op nieuwbouw en reparatie van (luxe) plezierjachten.
(ii) Rapsody heeft bij pandakte van 21 april 2009 (hierna: de stampandakte), geregistreerd bij de Belastingdienst op 7 mei 2009, ten gunste van Rabobank een pandrecht gevestigd op onder meer:
“3. Alle ten tijde van registratie van deze akte bestaande rechten/vorderingen van de pandgever op derden met alle daaraan verbonden rechten en zekerheden en alle rechten/ vorderingen die worden verkregen uit ten tijde van de registratie van deze akte bestaande rechtsverhoudingen tussen de pandgever en derden, zoals deze onder meer blijken uit zijn administratie, correspondentie of andere gegevens van de pandgever (…), met alle daaraan verbonden rechten en zekerheden, en ter zake van alle bedoelde rechten/vorderingen de rechten uit verzekeringsovereenkomsten.”
(iii) Rabobank heeft periodiek pandlijsten van Rapsody ontvangen. De laatste pandlijst is op 4 april 2011 geregistreerd.
(iv) Op 12 april 2011 is Rapsody in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator in die hoedanigheid.
(v) Op 14 april 2011 heeft Rabobank de curator op de hoogte gesteld van haar vordering op Rapsody, alsmede van de door Rapsody te haren gunste gevestigde zekerheden.
(vi) Op 19 april 2011 heeft Rabobank haar vordering ingediend in het faillissement van Rapsody. Verder heeft zij een kopie van de stampandakte en de laatst geregistreerde pandlijst aan de curator verstrekt en onder meer geschreven:
“Zoals aangegeven in voornoemde e-mail van 14 april jl. zal de bank de debiteurenincasso ter hand nemen. Graag ontvangen wij conform uw aankondiging op korte termijn van u de geactualiseerde debiteurenlijst. Als wij het goed hebben begrepen, was namelijk een deel van het op faillissementsdatum verrichte werk nog niet gefactureerd aan de klant. Dit zijn de vorderingen die, zoals hiervoor aangegeven, onder het pandrecht van de bank vallen. De bank gaat ervan uit dat deze vorderingen op de nieuwe debiteurenlijst staan vermeld. Na ontvangst van deze lijst, zal de bank ook deze debiteuren aanschrijven.”
(vii) Bij brief van 21 april 2011 aan Rabobank heeft de curator onder meer geschreven:
“(...) Daargelaten het antwoord op de vraag of de nog uit te factureren werkzaamheden rechtstreeks voortvloeien uit reeds bestaande rechtsbetrekkingen ten tijde van het opmaken van de laatste pandlijsten (met betrekking tot sommige opdrachten moeten ook in het faillissement nog werkzaamheden worden verricht om überhaupt tot een uitfactureren te kunnen komen), deel ik uw visie niet dat m.b.t. het onderhanden werk dat na faillissementsdatum wordt uitgefactureerd de alsdan ontstane vorderingen onder het pandrecht van de bank vallen. (...) Anders dan u aanneemt, zullen de vorderingen m.b.t. de na faillissementsdatum door mij uitgefactureerde werkzaamheden dan ook niet op de debiteurenlijst (met de stand per faillissementsdatum) zoals ik u die ter hand zal stellen, staan vermeld. (...) Mochten er buiten deze (handels) debiteuren nog andere vorderingen zijn (hetgeen mij overigens niet bekend is) dan staat het de bank vrij in de administratie van de failliete vennootschap daarnaar onderzoek te verrichten.(...)”
(viii) De curator heeft facturen laten opstellen voor door Rapsody verrichte werkzaamheden die waren afgerond voor het faillissement, maar nog niet gefactureerd. Vervolgens is de curator overgegaan tot incasso van deze vorderingen.
3.2.1In dit geding vordert Rabobank jegens de curator q.q., kort samengevat, een verklaring voor recht dat Rabobank een rechtsgeldig pandrecht heeft op de vorderingen van Rapsody op haar debiteuren en dat de curator deze vorderingen onrechtmatig heeft geïncasseerd en de opbrengst ervan aan de boedel ten goede heeft laten komen, alsmede de curator te veroordelen tot afdracht van deze opbrengst, primair zonder aftrek of omslag van kosten. Daarnaast heeft Rabobank jegens de curator pro se gevorderd een verklaring voor recht dat deze onrechtmatig heeft gehandeld jegens Rabobank door de aan haar verpande vorderingen ten bate van de boedel te incasseren, en veroordeling van de curator pro se tot betaling aan Rabobank van het deel van de aldus geïncasseerde bedragen waarvoor Rabobank geen verhaal vindt, alsmede tot vergoeding van een eventueel door haar te betalen deel van de faillissementskosten.
3.2.2De rechtbank heeft voor recht verklaard dat alle vorderingen op de debiteuren van Rapsody rechtsgeldig aan Rabobank zijn verpand en de curator q.q. veroordeeld tot (door)betaling aan Rabobank van alle door hem in weerwil van dat pandrecht geïncasseerde bedragen, na aftrek van de door Rabobank te betalen bijdrage in de omslag/kosten van het faillissement en eventuele redelijke kosten van specificatie van de verpande vorderingen. De vorderingen tegen de curator pro se heeft zij afgewezen.
3.2.3De curator heeft beroep en Rabobank incidenteel beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld. Het beroep van Rabobank strekt ertoe dat de curator q.q. wordt veroordeeld tot (door)betaling van alle door de curator in weerwil van het pandrecht van Rabobank geïncasseerde bedragen zonder enige aftrek van omslag/kosten. Rabobank heeft geen grief gericht tegen de afwijzing van haar vorderingen tegen de curator pro se.
3.2.4Het hof heeft het beroep van de curator verworpen. Op het incidenteel beroep van Rabobank heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd voor zover daarin de curator is veroordeeld tot doorbetaling aan Rabobank van de door de curator in weerwil van het pandrecht van Rabobank geïncasseerde bedragen na aftrek van omslag/kosten en heeft het de curator veroordeeld tot betaling aan Rabobank van de bedoelde bedragen (zonder aftrek). Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, overwogen:
“3.17. Voor zover de curator (…) betalingen op de verpande vorderingen heeft ontvangen, heeft Rabobank voor afdracht aan haar van het aldus ontvangene een boedelvordering met de aan haar pandrecht verbonden voorrang. (…).