10uur
[adres]
Ik verzoek u alle bescheiden en andere gegevensdragers van deze bankrekeningen(en) naar het gesprek mee te nemen. Denkt u daarbij onder meer aan de bankafschriften en andere bescheiden en gegevens.
Op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bent u verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. (…)
U kunt zich bij het gesprek laten vergezellen door een vertegenwoordiger, maar u dient in ieder geval persoonlijk bij het gesprek aanwezig te zijn. De verplichting daartoe is opgenomen in artikel 41, lid 2 AWR.”
2.4.4Met dagtekening 21 mei 2002 heeft verweerder een brief naar de toenmalige gemachtigde van erflater, [toenamlige gemachtigde erflater] gezonden. In deze brief heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van uw telefonische reactie d.d. 17 mei in verband met mijn uitnodigingsbrief d.d. 13 mei 2002 aan [erflater] (…), doe ik u hierbij de door u gevraagde informatie toekomen.
Door u werd medegedeeld dat [erflater] in tegenstelling tot de ingevulde verklaring buitenlandse bankrekening, wel in het bezit is van een buitenlandse bankrekening(en).
Het adres van de door u genoemde bank is: Kredietbank S.A. Luxembourgeoise, 43, Boulevard Royal L-2955 Luxembourg.”.Als bijlagen bij deze brief heeft verweerder een voorbeeldvragenbrief gevoegd, die erflater zou kunnen gebruiken voor het vragen van inlichtingen over zijn bankrekening(en) bij de desbetreffende buitenlandse bank.
2.4.5Bij brief van 28 mei 2002 heeft [A], verbonden aan [advieskantoor 1] te [vestigingsplaats], zich als nieuwe gemachtigde van erflater gesteld. In deze brief stelt hij onder meer het volgende: “
Van cliënt heb ik begrepen dat de voor 23 mei jl. geplande bespreking geen doorgang heeft gevonden. Er is afgesproken dat hij zo spoedig mogelijk de gevraagde informatie aan u zal verschaffen. Zodra ik de bedoelde informatie van cliënt heb ontvangen, zal ik u nader berichten.”
2.4.6Verweerder heeft bij brief van 14 oktober 2002 erflater persoonlijk om informatie gevraagd. In deze brief staat onder andere:
“
Op 2 april 2002 heb ik u verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken over bankrekeningen in het buitenland. Middels een telefonische reactie van de [toenamlige gemachtigde erflater] is verklaard dat u gerechtigd bent (geweest) tot (een) buitenlandse bankrekening(en):
Naar aanleiding van uw verklaring verzoek ik u, afzonderlijk voor iedere bankrekening, de volgende vragen te beantwoorden:
Wat voor soort rekening betrof het en in welke valuta?
Op welke datum (dag-maand-jaar) is deze rekening geopend?
Door wie is deze rekening geopend?
Heeft u het saldo en/of de opbrengsten van deze banktegoeden vermeld op uw aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting?
Tevens verzoek ik u mij de volgende bescheiden te verstrekken:
Het afschrift van het openingsformulier van de bankrekening;
De afschriften van de banktegoeden per 31 december van ieder jaar;
Een specificatie van de ontvangen rente per jaar (vermeld hierbij ook het soort rente, bijvoorbeeld spaarrekeningen, obligaties, etc.);
Een specificatie van de opbrengst van effecten per jaar. Vermeld hierin ook de te verrekenen dividendbelasting en buitenlandse bronbelasting;
Een specificatie van de beleggingsfondsen per 31 december van ieder jaar. Vermeld hierin ook de namen van de fondsen.
Ik wijs u er nogmaals op dat u op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, dan wel de gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers niet beschikbaar stelt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
In een brief van 28 mei 2002 van [advieskantoor 1], te [vestigingsplaats], de heer [A], is afgesproken dat de gevraagde gegevens zo spoedig aan mij zal worden verstrekt. Tot op heden heb ik de gevraagde gegevens niet ontvangen. Om alsnog in het bezit te komen van de gegevens heb ik als bijlage een brief gevoegd die u aan de bankinstelling(en) kunst sturen.
Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 6 november 2002 toe te sturen in bijgevoegde portvrije retourenveloppe.”
2.4.7Bij brief van 14 november 2002 heeft de gemachtigde van erflater, [A], de betrokkenheid van erflater bij de Luxemburgse bankrekening als volgt geschetst:
”7. Met betrekking tot de Luxemburgse bankrekening kan cliënt het volgende verklaren. Aan het eind van de tachtiger jaren en in het begin van de negentiger jaren was de situatie in [buitenland] onrustig. Dat begon met de [omstandigheden]. Veel rijke mensen wilden toen uitwijken naar Europa. Dat kon alleen als zij zich als zelfstandige zouden gaan vestigen in een Europees land. Om die reden is de hulp van cliënt ingeroepen, die immers in de [buitenlandse] gemeenschap in Europa een belangrijke positie innam en veel vertrouwen genoot. Een paar rijke [buitenlanders] hebben in die tijd via een contactpersoon aan cliënt gevraagd om hen te helpen. De bedoeling was dat zij in Luxemburg zouden proberen om een restaurant te openen, teneinde daar een verblijfsvergunning te verkrijgen. Luxemburg was in die tijd iets gemakkelijker dan Nederland. Het toeristenvisum gaf ook meer ruimte. Er zouden bedragen gestort worden op een rekening bij een Luxemburgse bank van ongeveer, omgerekend in Nederlandse valuta, 2,5 tot 3 ton per persoon. Met de betreffende contactpersoon heeft cliënt daarvoor de contacten bij de bank gelegd. Dat kan de Kredietbank Luxembourg zijn geweest.
8. Uiteindelijk is het allemaal in Luxemburg niet van de grond gekomen. Er ontstond bij de [buitenlanders] wat onenigheid. De situatie in [buitenland] verbeterde bovendien en de drang om weg te gaan verdween. Om die reden is het hele project afgeblazen.
9. Via de bedoelde contactpersoon zou cliënt wellicht verklaringen kunnen verkrijgen ter bevestiging van voormelde gang van zaken. Hij vreest echter dat zij gevaar lopen, omdat de emigratie en de uitvoer van gelden niet was toegestaan. Dat wordt in [buitenland] als een zwaar vergrijp gezien en zou ook nu nog tot vervelende consequenties voor de betrokkenen kunnen leiden. De namen van de betrokkenen zijn mij bekend, maar cliënt durft deze thans nog niet vrij te geven.
10. Cliënt kan zich niet herinneren op wiens naam de rekening bij de Luxemburgse bank is geopend. Hij begrijpt nu dat deze rekening op zijn naam moet zijn gesteld. In ieder geval werd deze rekening niet ten behoeve van cliënt geopend, maar voor zijn [buitenlandse] relaties. Voorts kan hij verklaren dat sedert het begin van de negentiger jaren, toen het project is afgeblazen, geen contact meer met een bank in Luxemburg of een andere buitenlandse bank hebben plaats gevonden.
11. Cliënt zal nu nog trachten om informatie van de Kredietbank Luxembourg te krijgen over de gang van zaken met betrekking tot de rekening. Hij neemt aan dat daarmee bevestiging kan worden verkregen van hetgeen hiervoor is gemeld. Na ontvangst van nadere informatie van cliënt, zal ik u daarover berichten.”
2.4.8In reactie op een brief van verweerder van 18 november 2002 heeft de gemachtigde van erflater, bij brief van 27 november 2002, het volgende bevestigd:
“
Cliënt heeft de nodige informatie gevraagd aan Kredietbank S.A. Luxembourgoise. Hij heeft daar echter nog geen reactie op mogen ontvangen. Om die reden heeft hij op mijn advies dit schriftelijke verzoek telefonisch herhaald. Toegezegd is dat een dezer dagen het antwoord aan hem zal worden toegezonden.
Het lijkt er op dat 29 november (net) niet gehaald kan worden. Mocht dat zo zijn, dan verzoek ik u om nog enig uitstel te geven.”
2.4.9Bij brief van 4 december 2002 heeft verweerder aan erflater onder andere meegedeeld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991, met vergrijpboetes, op te leggen. In deze brief heeft verweerder het volgende geschreven:
“
Ik beschik over gegevens waaruit blijkt dat u bankrekening(en) aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
(..)
Vooralsnog ben ik voornemens thans de belastingaanslagen zoals hierboven genoemd op te leggen. Voor 1990/1991 heeft dit te maken met het verlopen van de termijnen om nog een navorderingsaanslag op te kunnen leggen. Voor de andere jaren zal ik nu nog geen aanslagen opleggen.
Om u inzicht te geven in de omvang van de aanslagen die ik u zal opleggen heb ik als bijlage meegestuurd een voorlopig overzicht van de op te leggen aanslagen met de daarbij te betalen bedragen aan belasting, heffingsrente en boete. De bedragen in dat overzicht zijn berekend op basis van de thans bekende feiten. (…)
Redelijke schatting verschuldigde belasting
Ik beschik over gegevens van belanghebbende die wel juist en volledig antwoord hebben gegeven op vragen omtrent hun buitenlandse rekening. Deze gegevens zijn verwerkt in een database en vergeleken met de gegevens van personen die niet volledig of onjuist op de vragen hebben geantwoord. Ik heb het gemiddelde saldo van het bij mij bekende bankoverzicht van personen die wel en juist hebben geantwoord bepaald. Dit heb ik ook gedaan met het gemiddelde saldo van het bij mij bekende bankoverzicht van personen die de vragen niet of onjuist hebben beantwoord. Er is een vergelijking gemaakt tussen de groep personen die niet of onjuist hebben geantwoord en die wel en juist hebben geantwoord. Hieruit blijkt dat de saldi van de groep die niet of onjuist heeft geantwoord gemiddeld factor 1,5 hoger liggen dan de saldi van de groep die wel volledig en juist heeft geantwoord. Uit de gegevens van personen die wel volledig en juist hebben geantwoord blijkt ook dat gemiddeld genomen bij een hoger saldo van het rekeningafschrift een hogere correctie volgt. Er is dus een verband tussen de hoogte van het saldo op het bankafschrift en de hoogte van de correcties.
Ik ben thans genoodzaakt de aanslagen als volgt vast te stellen.
De hoogte van de correctiebedragen wordt gesteld op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt. Aangezien bij personen die niet of onjuist hebben geantwoord de saldi gemiddeld een factor 1,5 hoger liggen, heb ik dit bedrag met 1,5 vermenigvuldigd.
(…)
Voor u leidt dit nu tot de volgende consequenties:
(…)
Kennisgeving boete
(…) Uit het onderzoek door de Belastingdienst zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan ik voornemens ben deze boete op te leggen:
U heeft bewust nagelaten genoemde inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken, dan wel zich willens en wetens blootgesteld aan de geenszins te verwaarlozen kans dat, door het ten onrechte niet aangeven van genoemde inkomensbestanddelen en vermogensbestanddelen, te weinig belasting zou worden geheven. Dit ondanks dat in de aangifte hierom uitdrukkelijk wordt gevraagd. Op grond hiervan ben ik van mening dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet.”
2.4.10Op 17 december 2002 heeft de (nieuwe) gemachtigde van erflater ([B], eveneens van [advieskantoor 1]) aan verweerder een brief gezonden waarin hij bericht dat hij bezwaar heeft tegen het opleggen van de navorderingsaanslagen. Verder stelt hij dat zijn cliënt de bij de KB-Lux opgevraagde informatie nog niet heeft gekregen.
2.4.11Bij brief van 19 december 2002 heeft verweerder meegedeeld dat hij de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 met boeten zal opleggen.. Deze navorderingsaanslagen zijn met dagtekening 31 december 2002 overeenkomstig de brief van 4 december 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen en belastbaar vermogen zoals vermeld in het controlerapport (zie 2.3.5).
2.4.12Bij brief van 29 april 2003 heeft verweerder aan erflater meegedeeld dat hij voornemens is (navorderings)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000 op te leggen, alle met een boete.
2.4.13Op 13 mei 2003 heeft de gemachtigde van erflater aan verweerder een brief gezonden waarin hij verzoekt om de stukken waarop het voornemen is gebaseerd om boeten op te leggen aan hem in kopie te doen toekomen. Verweerder heeft, bij brief van 14 mei 2003, een kopie verstrekt van het betreffende stuk.
2.4.14Bij brief van 20 mei 2003 heeft verweerder meegedeeld dat hij de onder 2.4.12 genoemde navorderingsaanslagen met boeten zal opleggen. Deze navorderingsaanslagen zijn met respectievelijke dagtekeningen 31 mei 2003, 6 en 7 juni 2003 (zie 1.1) overeenkomstig de brief van 29 april 2003 opgelegd, berekend naar belastbare inkomens en belastbare vermogens zoals vermeld in het controlerapport (zie 2.3.5).
2.4.15Bij brief van 2 november 2004 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om af te wijken van de aangifte IB/PVV 2001.
2.4.16De aanslag IB/PVV 2001 wordt, met boete, met dagtekening 30 november 2004 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.763 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.712.
Contacten tussen partijen na het opleggen van de (navorderings)aanslagen
2.5.1Bij brief van 30 januari 2003, ontvangen door verweerder op 31 januari 2003, heeft de gemachtigde van erflater bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 en de opgelegde boeten.
2.5.2Verweerder heeft bij brief van 5 februari 2003 aan de gemachtigde van erflater het verzoek gedaan om de uitspraak op bezwaar inzake IB/PVV 1990 en VB 1991 aan te houden in afwachting van onder meer de procedure [advieskantoor 2]. De gemachtigde van erflater gaat hiermee, bij brief van 7 maart 2003, akkoord.
2.5.3Bij brief van 11 juni 2003, ontvangen door verweerder op 12 juni 2003, heeft de gemachtigde van erflater bezwaar gemaakt tegen de onder 2.4.14 genoemde navorderingsaanslagen en boeten
.Ook voor deze bezwaren gaat erflater akkoord met het aanhouden van het bezwaar totdat in de door verweerder bedoelde procedures onherroepelijk uitspraak is gedaan. De ontvangst van het bezwaarschrift wordt op 16 juni 2003 bevestigd.
2.5.4Bij brief van 8 november 2004 bericht de gemachtigde van erflater bezwaar te hebben tegen de voorgenomen aanslag IB/PVV 2001 met boete bezwaar. Voor de motivering verwijst hij naar zijn bezwaarschrift van 11 juni 2003 (zie 2.5.3). In het verweerschrift vermeldt verweerder dat hij het bezwaarschrift van erflater op 18 november 2004 heeft ontvangen.
2.5.5De gemachtigde van erflater heeft bij brief van 6 januari 2005, naar aanleiding van een brief van verweerder van 30 november 2004, verzocht de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2001 aan te houden totdat in de KB-Lux-proefprocedures onherroepelijk uitspraak is gedaan.
2.5.6Na het overlijden van erflater op 20 juni 2006 wordt door de notaris van zijn echtgenote bij brief van 22 februari 2007 uitstel gevraagd voor het indienen van de aangifte successie tot 1 juni 2007 wegens onduidelijkheid in verband met eventueel aangehouden buitenlandse tegoeden.
2.5.7Verweerder heeft in een brief met dagtekening 4 december 2008 aan eisers de stand van zaken met betrekking tot de lopende proefprocedures geschetst.
2.5.8Bij brief van 19 mei 2010 heeft verweerder aan eisers kenbaar gemaakt de behandeling van het bezwaar te hervatten in verband met de arresten van de Hoge Raad van 26 februari 2010.
2.5.9Bij brief van 2 juni 2010 stelt [gemachtigde eisers] van [advieskantoor 3] te [vestigingsplaats] zich als gemachtigde van eisers. Hierbij heeft hij verzocht om inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Tevens verzoekt hij om te worden gehoord.
2.5.10Bij brief van 10 juni 2010 heeft verweerder de afspraak tot inzage in de stukken op 11 augustus 2010 bevestigd. Verweerder geeft gemachtigde op die datum ook de gelegenheid om te worden gehoord.
2.5.11Op 20 oktober 2010 heeft de gemachtigde van eisers het dossier ingezien en heeft verweerder een voorstel tot finale afwikkeling gedaan aan de gemachtigde van eisers. De gemachtigde heeft toegezegd dit voorstel met eisers te overleggen.
2.5.12Bij brief van 16 november 2010 heeft de gemachtigde van eisers nog enkele weken bedenktijd voor overleg met eisers gevraagd.
2.5.13Verweerder heeft bij brief van 11 februari 2011 aan de gemachtigde van eisers het volgende geschreven:
“
Tot mijn niet geringe verbazing komt van uw kant in het geheel geen reactie. En daarmee wordt mijn geduld behoorlijk op de proef gesteld.(…)
Hiermee trek ik dan ook mijn voorstel in en ik wens te ontvangen de bankafschriften vanaf het jaar 1990 tot het moment van opheffen van vaders KBLux-bankrekening.
Nu de familie al vele jaren van deze kwestie op de hoogte is en reeds in mei 2010 is opgemerkt door de fiscus dat deze kwestie nu zal worden afgedaan, verleen ik u 10 werkdagen na dagtekening van deze brief voor een nadere reactie en voor het insturen van de gevraagde bankafschriften.
Indien ik de gevraagde gegevens niet heb ontvangen binnen deze termijn is sprake van het weigeren van het verstrekken van de informatie waartoe uw cliënten op grond van artikel 47, eerste lid, letter a, AWR (actieve informatieverplichting) zijn gehouden. Indien daaraan niet wordt voldaan is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast ex artikel 25, derde lid AWR.
Daarnaast wil ik u vragen of u nog gebruik wenst te maken van het hoorrecht. En zo ja, dan graag vermelding van de data wordt u in de gelegenheid bent om gehoord te worden.”
2.5.14De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 25 februari 2011 de afspraak voor een op 28 februari 2011 te houden hoorgesprek afgezegd.
2.5.15Wegens het uitblijven van een reactie heeft verweerder op 15 april 2011 naar de gemachtigde van eisers gemaild dat hij de bezwaarschriften wil afwijzen. Hij verzoekt de gemachtigde per ommegaande kenbaar te maken of hij nog gehoord wil worden. Nadat gemachtigde op dezelfde dag bevestigend heeft gereageerd, stelt verweerder een aantal data voor.
2.5.16Bij brief van 6 mei 2011 heeft de gemachtigde van eisers de afspraak voor het hoorgesprek van 12 mei 2011 bevestigd. In deze brief wordt door de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:
“Eerder hebben wij een bespreking gehad op 20 oktober 2010. Tijdens deze bespreking heeft u een concreet voorstel gedaan. Omdat het een en ander al enige tijd geleden is en ik alle misverstanden wens te voorkomen heb ik de behoefte dit voorstel te bevestigen. (…)
Ik heb u eind van het vorige jaar toegezegd het een ander te overleggen met de familie. Uw opmerking tijdens ons gesprek op 20 oktober 2010 dat het u verbaasde dat de familie nog nimmer in contact getreden was met de Krediet Bank Luxemburg, heeft de familie ter harte genomen. Bijgevoegd treft u in kopie aan stukken van KBLux (bijlage). Het betreft de aanbiedingsbrief alsmede slechts een velletje papier met alle rekeningstanden vanaf het jaar 1999 tot en met 2002. Op 4 november 2002 is de rekening namelijk gesloten zo blijkt.”
Bij deze brief heeft de gemachtigde stukken van de KB-Lux van 2 februari 2011 gevoegd. Hierop staat onder andere:
“ (
KBL) *** DUPLICATA *** DATE D’EDITION : 27/12/2010
RELEVE DES MOUVEMENTS COMPTABLES DU 01/01/2000 AU 12/11/2002 PAGE : 1
libelle
montant
valeur
Ancien solde au 31-12-1999
4,14-
Agios as at 31/12/1999
4,97-
31/12/1999
Solde au 03/01/2000
9,11-
Domiciled mail fees-vat (15%) includes
39,77-
29/12/2000
Solde au 29/12/2000
48,88-
Agios as at 31/12/2000
4,62-
31/12/2000
Solde au 02/01/2001
53,20-
Agios as at 31/03/2001
1,27-
31/03/2001
Solde au 02/04/2001
54,77-
Agios as at 30/06/2001
1,12-
30/06/2001
Solde au 02/07/2001
55,89-
Domiciled mail fees-vat (15%) included
38,04-
28/12/2001
Solde au 28/12/2001
93,93-
Agios as at 31/12/2001
4,38-
31/12/2001
Solde au 02/01/2002
98,31-
Agios as at 31/03/2002
1,40-
31/03/2002
Solde au 02/04/2002
99,71-
Agios as at 30/06/2002
1,43-
30/06/2002
Solde au 01/07/2002
101,14-
Agios as at 30/09/2002
1,45-
30/09/2002
Solde au 01/10/2002
102,59-
Controle du courrier domicilie
102,59+
05/11/2002
Solde au 04/11/2002
0,00+-
2.5.17Op 12 mei 2011 heeft de hoorzitting plaatsgevonden.
2.5.18Verweerder heeft, bij brief van 16 juni 2011, de motivering van de uitspraken op bezwaar gegeven. Hierbij worden de (navorderings)aanslagen verminderd in verband met het vervallen van de factor 1,5. In verband met het overlijden van erflater worden de boeten vernietigd. De uitspraken op bezwaar hebben als dagtekening 18 juli 2011.
De navorderingsaanslagen zijn nader vastgesteld naar de volgende belastbare inkomens (met nieuwe correcties worden de bedragen bedoeld die de (nieuwe) grondslag vormen voor de navorderingsaanslag) (in f):
Jaar
Vastgesteld
Nieuwe correctie
Nader vastgesteld
1990
144.132
29.419
129.419
1991
159.338
27.368
145.654
1992
156.002
27.221
142.391
1993
163.625
26.986
150.131
1994
170.4
19.565
160.617
1995
178.826
20.65
168.5
1996
181.157
23.965
169.174
1997
187.914
25.666
175.08
1998
173.142
24.141
161.071
1999
199.973
35.522
182.211
2000
189.283
32.824
172.871
De navorderingsaanslagen VB zijn na eliminatie van de factor 1,5 nader vastgesteld naar de volgende belastbare vermogens (in f):
Jaar
Nader vastgesteld
1991
122.6
1992
409
1993
390
1994
407
1995
385
1996
385
1997
428
1998
512
1999
561
2000
449
De aanslag IB/PVV 2001 is bij uitspraak op bezwaar berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.763 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.141.
2.5.19De gemachtigde van eisers heeft in zijn pleitnota ter zitting van 13 maart 2013 onder meer het volgende vermeld:
“5.5 (…) Indien uw Rechtbank toch tot terechte navorderingen concludeert, is nog het volgende van belang. Tot 1 januari 2005 bevatte art. 2.17, lid 4 een regeling voor het geval dat de belastingplichtige en zijn partner een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel en/of een bestanddeel van de rendementsgrondslag niet juist hebben aangegeven (…) of helemaal niet hebben aangegeven (…). Er volgt een wettelijke bewijsregel. Deze regel houdt in dat er een wettelijk vermoeden van een 50%-50%-verdeling is. (…) De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen wordt geacht voor de helft bij de belastingplichtige en voor de andere helft bij zijn partner tot het bezit te horen.