ECLI:NL:RBNHO:2018:3156

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
17/4857
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen rioolheffing gemeente Oostzaan voor de jaren 2013, 2014 en 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, en de heffingsambtenaar van de gemeente Oostzaan over de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2013, 2014 en 2015. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, waarbij zij aanvoert dat de opbrengst van de rioolheffing in 2013 en 2015 hoger is dan de aan de riolering toe te rekenen lasten, wat zou leiden tot een schending van de opbrengstlimiet zoals vastgelegd in artikel 228a van de Gemeentewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag voor 2013 gegrond is, omdat de geraamde lasten de geraamde baten overschrijden. Voor de jaren 2014 en 2015 zijn de beroepen ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelt dat de verordeningen verbindend zijn en de aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002 en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 17/4857, 17/4858 en 17/4859
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2018 in de zaken tussen
[X], gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. P.F. van der Muur RT),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oostzaan, verweerder.

15/2840

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres ter zake van percelen in de gemeente Oostzaan (de hierna nader gespecificeerde) aanslagen rioolheffing opgelegd naar een voor de jaren 2013, 2014 en 2015 geldend tarief van € 284,55 per perceel. Het totaal bedrag van de aanslagen beliep in
2013: € 284.550;
2014: € 288.533,70 en
2015: € 288.818,25.
Met dagtekening 11 oktober 2017 heeft verweerder uitspraak gedaan op de tegen deze aanslagen gemaakte bezwaren. Bij de uitspraak voor:
- het jaar 2013 is het bezwaar gegrond verklaard en is het totaalbedrag van de aanslagen van € 284.550 verminderd met 5,2 percent (€ 14.796),
- het jaar 2014 is het bezwaar gegrond verklaard en is het totaalbedrag van de aanslagen ad € 288.533,70 verminderd met 1,3 percent (€ 3.750), en
- het jaar 2015 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De beroepen zijn bij de rechtbank ingeschreven onder de zaaknummers 17/4857, 17/4858 en 17/4859 inzake de aanslagen voor respectievelijk de jaren 2013, 2014 en 2015.
Verweerder heeft in elk beroep een als verweerschrift aangeduid nader stuk ingediend, waarvan een afschrift aan de wederpartij is gezonden.
Eiseres heeft bij schrijven van 13 februari 2018 nadere stukken ingezonden. Een afschrift hiervan is een verweerder gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2018, alwaar zijn verschenen namens eiseres haar gemachtigde en mr. [A] , en namens verweerder mr. P.A. Schrijver en drs. G.G.J. Schipper.

Overwegingen

Verordeningen
1. De bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen rioolheffing voor de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft verweerder ontleend aan de op artikel 228a van de Gemeentewet gebaseerde Verordeningen op de heffing en de invordering van rioolheffing (hierna: de Verordening) voor respectievelijk de jaren 2013, 2014 en 2015, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan.
2. De Verordening 2013 luidt voor zover van belang voor het onderhavige geschil:

“Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak (…);
b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.
c. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.
2. Voor de toepassing van artikel 3 van deze verordening wordt onder onroerende zaak verstaan een gebouw of ongebouwd eigendom.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
(…)

Artikel 5 Maatstaf van heffing en tarief

1. De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
2. Het tarief bedraagt € 284,55 per perceel.”
3. De Verordening 2014 luidt - voor zover afwijkend van de Verordening 2013 - als volgt:

“Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, verder te noemen rioolheffing afvalwater”; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, verder te noemen rioolheffing hemel- en grondwater.

Artikel 5 Maatstaf van heffing rioolheffing afvalwater en tarief

1. De rioolheffing afvalwater wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
2. Het tarief bedraagt € 284,55 per perceel.

Artikel 6 Maatstaf van heffing rioolheffing hemel- en grondwater en tarief

1. De rioolheffing hemel- en grondwater wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
2. Het tarief bedraagt € 94,85 per perceel.”
4. De Verordening 2015 luidt - voor zover afwijkend van de Verordening 2014 - als volgt:

“Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing en Belastingtarieven
De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel
1. De belasting bedraagt:
a. per perceel € 284,55
b. in afwijking van het bovenstaande bedraagt de belasting voor elk perceel dat niet direct of indirect is aangesloten op het waterleidingstelsel en van waaruit geen water via het rioleringsstelsel wordt afgevoerd dat is verkregen door middel van een eigen pompinstallatie: € 94,85;
(…).”
Feiten
5. Eiseres is een toegelaten instelling in de zin van artikel 19 van de Woningwet. Blijkens artikel 3 van haar statuten stelt eiseres zich ten doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting zoals omschreven in artikel 45 van de Woningwet.
6. De onderhavige aanslagen zijn aan eiseres opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom van percelen in de gemeente Oostzaan.
7. Op bladzijde 110 van de Programmabegroting 2013 van de gemeente Oostzaan, gevoegd bij het beroepschrift, is het volgende opgenomen:
Rioolrechten
Het rioolrecht is een heffing van de gemeente Oostzaan. (…) De baten van de rioolrechten zijn geoormerkt. (…). Uitgangspunt voor de vaststelling van de tarieven voor de rioolrechten in Oostzaan is 100% kostendekkendheid. Gelet op de uitgaven die gebaseerd zijn op het GRP (rechtbank: Gemeentelijke Rioleringsplan) van 2013 t/m 2017 dat is vastgesteld medio 2012 is er sprake van een kostendekkendheid van 100%.
(…)
Overzicht baten en lasten
De kosten voor de rioleringszorg voor 2013 zijn als volgt geraamd:
De totale lasten voor 2013 bedragen
€ 912.172,-
Forfaitaire toeslag BTW Compensatiefonds
€ 168.561,-(…)
Totale kosten
€ 1.080.733,-
De totale te verwachten inkomsten rioolrechten stellen wij voor 2013 op:
€ 1.145.800,-
Het overschot zal bij de rekening worden bepaald en toegevoegd worden aan het egalisatiefonds.
8. In de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2013 heeft verweerder onder meer het volgende opgenomen:
“De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting € 912.172,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW
€ 168.561,-
Totale verhaalbare lasten € 1.150.530,-
Wanneer wordt uitgegaan van de door u ingebrachte berekeningen geldt het volgende.
(…).
De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald, bedragen na correctie van dit BTW percentage:
Programmabegroting € 912.172,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW
€ 106.300,-
Totale verhaalbare lasten € 1.088.269,-
Een en ander is aanleiding de aanslag te verminderen. Bovenstaande optelling leidt immers tot een overdekking van (€ 1.145.800- € 1.088.269)/ € 1.088.269 = 5,2%. Dit percentage leidt tot een vermindering van het aanslagbedrag van € 14.796,60.”
9. In de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2014 heeft verweerder het volgende opgenomen:
“De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting € 955.551,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW
€ 200.665,-
Totale verhaalbare lasten € 1.226.013,-
Wanneer wordt uitgegaan van de door u ingebrachte berekeningen geldt het volgende.
(…).
De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting € 955.551,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW
€ 105.958,-
Totale verhaalbare lasten € 1.131.33(6),-
Een en ander is aanleiding de aanslag te verminderen. Het totale bedrag van geraamde lasten bedraagt volgens bovenstaande optelling immers € 1.131.333,- en gaat daarmee het bedrag van de geraamde baten van € 1.145.800,- niet te boven. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van een overdekking van € 14.467,- (1,3%). (…) Een en ander leidt tot vermindering van de aanslag met een bedrag van € 3.750,93.”
10. In de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015 heeft verweerder het volgende opgenomen:
“De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting inclusief compensabele BTW € 912.172,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.979,-
Totale verhaalbare lasten € 1.247.327,-
Wanneer wordt uitgegaan van de door u ingebrachte berekeningen geldt het volgende.
(…).
De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting € 1.128.000,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.979,-
Correctie compensabele BTW
€ 106.780,-
Totale verhaalbare lasten € 1.218.983,-
Het totale bedrag aan geraamde lasten bedraagt aldus € 1.218.983,- en gaat daarmee het bedrag van de geraamde baten van € 1.164.000,- te boven. Dit leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een overdekking.”
Geschil
11. Tussen partijen is in geschil of
- ( a) de opbrengst van de rioolheffing in de jaren 2013 en 2015 hoger is dan de in die jaren aan de riolering toe te rekenen lasten en bijgevolg de Verordeningen geheel dan wel partieel onverbindend zijn;
- ( b) de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan bevoegd was in de Verordening 2014 een onderscheid te maken tussen een rioolheffing afvalwater en een rioolheffing hemel- en grondwater met een verschillend tarief en zo ja, of
- een zodanig onderscheid in strijd is met artikel 217 van de Gemeentewet, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 3 van de Verordening 2014, omdat onduidelijk is tot welke belastingverplichtingen het belastbare feit leidt,
- dit onderscheid moet doorwerken bij de toerekening van de kosten hetgeen tot gevolg heeft dat de opbrengstlimiet is geschonden;
- ( c) het in de Verordeningen 2013, 2014 en 2015 aanwijzen van de eigenaar als belastingplichtige in strijd is met het in de Europese Kaderrichtlijn Water opgenomen beginsel dat de vervuiler betaalt, in het bijzonder artikel 9 van deze richtlijn;
en/of
- ( d) verweerder gehouden is een juiste toepassing van de Verordeningen 2013, 2014 en 2015 achterwege te laten wegens strijd met het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat gelijke gevallen gelijke behandeling behoeven.
12. Eiseres heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat:
- ( a) de tarieven in de Verordeningen 2013 en 2015 zijn vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 228a van de Gemeentewet, nu de daaruit volgende opbrengst voor 2013 ten minste 10 percent en voor 2015 1,35 percent hoger is dan het totaal van de aan de rioolheffing toe te rekenen kosten. Deze schending van de opbrengstnorm leidt ertoe dat de Verordening 2013 geheel dan wel subsidiair gedeeltelijk, en de Verordening 2015 gedeeltelijk onverbindend is.
Meer specifiek voert eiseres hierbij het volgende aan:
- De toerekening van kosten mag niet in strijd komen met de comptabiliteitsvoorschriften, die zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV).
- Uit de Programmabegroting 2013 van de gemeente Oostzaan blijkt dat de totale kosten van de riolering zijn geraamd op € 1.080.733 inclusief BTW en de totale baten op € 1.145.800.
De dekking tot 106 percent mag gelet op het BBV niet worden aangewend voor een dotatie aan het egalisatiefonds, dat een bestemmingsreserve is als bedoeld in artikel 43 van het BBV.
- Verweerder heeft kosten die in de begroting onder andere posten zijn opgenomen achteraf toegerekend aan de post riolering. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, geoordeeld dat zo’n ‘achteraftoerekening’ niet is toegestaan. De andersluidende uitleg die verweerder aan dit arrest heeft gegeven is dus onjuist.
- De in de begroting 2013 opgenomen post ‘Beleid en onderzoek’ ad € 9.075 dient te worden geschrapt, nu deze kosten in een te ver verwijderd verband staan met ‘de verleende dienst.
- Voor het jaar 2015 moet de garageopbrengst voor een bedrag van € 18.495 worden meegenomen, zodat ene totaalopbrengst van € 1.164.295 resulteert.
- ( b) Voor het jaar 2014 voert eiseres primair twee grieven aan:
1. Het onderscheid tussen de heffing rioolheffing afvalwater en de rioolheffing hemel- en grondwater is in strijd met artikel 2 van de Verordening waarin over één heffing wordt gesproken en met artikel 3 van de Verordening, waarin slechts één belastbaar feit is genoemd. Deze onduidelijkheid brengt mee dat niet is voldaan aan de klip en klare duidelijkheid die artikel 217 van de Gemeentewet voorschrijft.
2. Voorts is sprake van een schending van artikel 228a van de Wet. Het onderscheid tussen de heffing rioolheffing afvalwater en de rioolheffing hemel- en grondwater brengt mee dat ook tussen de lasten onderscheid moet worden gemaakt, dat niet aannemelijk is dat lasten van de rioolheffing hemel- en grondwater niet hoger zijn dan de opbrengst, hetgeen meebrengt (het gaat hier om communicerende vaten) dat een deel van de nu aan de rioolheffing afvalwater toegerekende lasten moet worden overgeheveld naar de rioolheffing hemel- en grondwater, als gevolg waarvan de opbrengst van rioolheffing afvalwater meer dan 110 percent bedraagt dan de daaraan toe te rekenen lasten.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien beide heffingen dan wel de heffing naar twee verschillende tarieven mogelijk is altijd het laagste tarief moet worden gehanteerd.
- ( c) De Kaderrichtlijn Water staat niet toe dat de rioolheffing van een ander dan van de gebruiker wordt geheven. Er is sprake van een niet dan wel niet tijdige implementatie van deze richtlijn. Voorts heeft de gemeenteraad de beoordelingsmarge overschreden.
- ( d) Het aantal percelen dat voldoet aan het in artikel 3 van de verordeningen omschreven belastbare feit is hoger dan het aantal percelen dat in heffing is betrokken. Verweerder heeft voor dit verschil geen afdoende verklaring ingebracht, zodat ervan moet worden uitgegaan dat hij een aantal percelen bewust buiten de heffing heeft gelaten, waarmee hij heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
13. Verweerder heeft zich - zakelijk weergegeven - op de volgende standpunten gesteld:
- ( a) Voor het jaar 2013 is geen sprake van een schending van de opbrengstnorm van ten minste 10 percent. Hij verwijst daarbij naar de berekeningen, zoals opgenomen in de uitspraak op het bezwaarschrift. Verweerder verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, op grond waarvan het opnemen van kosten in de begroting onder een andere post niet uitsluit dat deze kosten kunnen worden toegerekend aan de post riolering. De andersluidende uitleg die eiseres aan dit arrest heeft gegeven is dus onjuist.
Bovendien is voor het jaar 2013 een bedrag van € 264.527, zijnde de kosten van de gemeentewerf ten onrechte niet in de begroting opgenomen. Hiervan dient 25 percent
(€ 66.131) te worden toegerekend aan de post riolering. Ook dienen de lasten te worden verhoogd met € 106.300, zijnde de compensabele BTW. Ook de kosten van uitbesteding van werk aan Cocensus, de perceptiekosten, zijn onder post 902 “belastingen” opgenomen. De helft daarvan (circa € 20.000) is toe te rekenen aan de rioolheffing. Tot slot mogen de kosten van het vegen van wegen, die onder post 804 “wegen” zijn opgenomen, voor de helft
(€ 24.250) aan de rioolheffing te worden toegerekend.
De geraamde lasten belopen aldus:
programmabegroting € 912.172
lasten gemeentewerf € 66.131
perceptiekosten € 20.000
kosten van vegen van wegen € 24.500
correctie compensabele BTW
€ 106.300
totaal verhaalbare lasten € 1.119.114.
Dit leidt tot een overdekking van 1,5 percent in verband waarmee in bezwaar reeds een vermindering is verleend.
Verweerder heeft voor het jaar 2015 geen verweer gevoerd tegen de onder (a) opgenomen grief van eiseres; tijdens de mondelinge behandeling heeft hij hetzelfde standpunt ingenomen als voor de heffing over het jaar 2013.
- ( b) Het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AF7525, inzake het onderscheid in tarieven voor verschillende in één verordening opgenomen diensten van belang. Verweerder stelt dat daaruit volgt dat dit ook geldt voor het onderscheid in tarieven voor verschillende in één verordening opgenomen heffingen.
Met betrekking tot de ‘onduidelijkheid’ schrijft verweerder dat het theoretisch mogelijk is een eigenaar van een perceel voor beide tarieven in de heffing te betrekken. Echter in de uitvoering wordt steeds volstaan met een heffing welke is gebaseerd op de feitelijke situatie.
- ( c) Inzake het beroep van eiseres op de Kaderrichtlijn Water verwijst verweerder naar het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3082, waaruit volgt dat het beroep van eiseres op die richtlijn niet kan slagen.
- ( d) Het aantal onroerende zaken waarvan de waarde bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken genomen beschikking is vastgesteld is niet gelijk aan het aantal percelen voor de rioolheffing. Verweerder verwijst naar onroerende zaken in aanbouw, onroerende zaken buiten het verzorgingsgebied en ongebouwde onroerende zaken. Nu het aantal niet in de heffing betrokken percelen geen meerderheid vormt ten opzichte van de wel in de heffing betrokken percelen is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Opbrengstlimiet15. De rechtbank is van oordeel dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen. Voor de beslechting van het geschil komt aan artikel 229b van de Gemeentewet in dit verband geen betekenis toe. Dit laat onverlet dat de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet overeenkomstig kan worden toegepast (vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014,
ECLI:NL:HR:2014:1192).
16. De rechtbank overweegt voorts dat de Hoge Raad in zijn arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, regels heeft gegeven voor de bewijslastverdeling voor gevallen waarin de belastingplichtige zich beroept op de overschrijding van de opbrengstlimiet. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit die regels omtrent de bewijslastverdeling dat verweerder allereerst inzicht in de desbetreffende ramingen dient te verschaffen. Pas wanneer hij zich van deze taak heeft gekweten, kan van eiseres worden gevergd dat zij ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming onderbouwt waarom er redelijke twijfel over bestaat of er sprake is van een last ter zake en/of alle baten in de raming zijn meegenomen. De rechtbank betrekt hierbij in zijn overwegingen dat in het kader van de toetsing van de opbrengstlimiet het volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedrag aan opbrengsten pas dan niet kan worden aanvaard indien verweerder die opbrengsten in redelijkheid niet op dat bedrag heeft kunnen ramen (vergelijk Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780 en 26 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4027).
17. Gelet op de inhoud van de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken en de daarop ook ter zitting gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarmee naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten in de gemeentebegroting voor zover deze de rioolheffing betreffen. Alsdan kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar mening ten aanzien van de door haar genoemde posten in de raming er redelijke twijfel over bestaat of alle ‘baten of lasten ter zake’ zijn meegenomen.
18. Bij het hiervoor vermelde oordeel heeft de rechtbank mede acht geslagen op de gegevens welke verweerder heeft aangevoerd (vergelijk het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6777, in het bijzonder overweging 4.15). Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat alle gegevens omtrent de geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting expliciet moeten zijn vermeld maar verweerder heeft dat gemotiveerd bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende dat de raming is terug te voeren op gegevens welke in die begroting zijn terug te vinden (vergelijk Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, overweging 3.3.2 en Hoge Raad 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR0676, overweging 3.1.2). Aan dat laatste voldoet de door verweerder aangedragen onderbouwing. In zoverre faalt het beroep.
19. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet. Verweerder heeft dat bestreden en daartoe verwezen naar zijn berekeningen zoals terug te voeren op de voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ingediende verweerschriften. Daarbij verdient in de eerste plaats opmerking dat - anders dan eiseres stelt - voor het jaar 2013 geen sprake is van een dotatie aan een bestemmingsreserve. Eiseres heeft dat mede gelet op de gemotiveerde bestrijding door verweerder niet aannemelijk gemaakt.
20. Tussen partijen is niet in geschil het bedrag aan geraamde lasten voor zover bestaand uit compensabele BTW nu verweerder zich voor de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft geconformeerd aan de berekening van eiseres. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling van de beroepen zich nader op het standpunt gesteld dat de kosten van de gemeentewerf respectievelijk de door eiseres bestreden kosten van beleid en onderzoek ten onrechte tot de geraamde lasten zijn gerekend. In zoverre dienen deze in het overzicht van geraamde baten en lasten te worden geschrapt.
21. Eiseres heeft aangevoerd dat ten onrechte een gedeelte van de geraamde lasten ter zake van het vegen van wegen en de perceptiekosten tot de geraamde lasten van de riolering in aanmerking zijn genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat deze kosten in direct verband staan met de geraamde baten en in de beschouwing mogen worden meegenomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoogte van beide uitgavensoorten summierlijk maar voldoende heeft onderbouwd. Ook overigens acht de rechtbank de raming van de toegerekende bedragen niet onredelijk. Dat deze bedragen per jaar verschillen maakt dat oordeel niet anders.
22. Uit de artikelen 5 en 6 van de Verordening 2014 blijkt - zo heeft eiseres primair ten eerste gesteld - niet tot welke belastingverplichtingen voor het jaar 2014 het belastbaar feit leidt, dat wil zeggen; dient naast het voldoen van het algemene tarief (inzamelen, afvoeren en verwerken van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) ook nog belasting te worden voldaan ter zake van de afvoer van hemelwater. Voorts heeft zij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien de Verordening 2014 verbindend is de heffing in alle gevallen naar het laagste tarief dient plaats te vinden. Verweerder heeft dit alles gemotiveerd bestreden en toegelicht dat slechts sprake is van één belasting namelijk rioolheffing en dat slechts eenmaal per eigenaar wordt geheven op basis van de feitelijke situatie, hoewel naar de letter van de Verordening 2014 dubbele heffing mogelijk is. Daarbij staat vast dat sprake is van een directe dan wel indirecte aansluiting op het rioolstelsel. Eiseres heeft niet bestreden dat de dubbele heffing zich niet heeft voorgedaan, althans heeft dat niet met feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat, wat er zij van de tekstuele onvolkomenheid van de tekst van de Verordening 2014, zulks niet heeft geleid tot een benadeling van de aangeslagen eigenaren. De Verordening 2014 is ook niet in strijd met artikel 217 van de Gemeentewet, aangezien is voldaan aan het in dat artikel bepaalde. Bijgevolg faalt ook deze grief van eiseres.
23. Primair ten tweede heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de geraamde lasten en baten per heffing inzichtelijk moeten worden gemaakt en aldus per heffing de opbrengstlimiet niet mag worden overschreden. Dat betekent dat zowel voor de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en het bedrijfsafvalwater alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater (letter a), naast de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoverre mogelijk te voorkomen of te beperken (letter b) een afzonderlijke raming van lasten en baten dient te geschieden. Nu dat niet is geschied is de Verordening 2014 onverbindend wegens strijd met artikel 228a van de Gemeentewet. Verweerder heeft dat gemotiveerd bestreden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres eisen stelt aan de opbrengstnorm die geen steun vinden in het recht. Daartoe verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AF7525 overweging 3.4.4. Voorts wijst de rechtbank op de uitspraak van het Gerechtshof Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6777, in het bijzonder overwegingen 4.4 tot en met 4.7. Uit artikel 228a, eerste lid van de Gemeentewet volgt gelet op deze jurisprudentie dat de opbrengst van de rioolheffing 2014 op zich, te weten de opbrengst van de beide soorten rioolheffing 2014 tezamen, niet meer mag bedragen dan de geraamde kosten ter zake van beide soorten rioolheffing tezamen. De berekening per heffing (zie eerste volzin) heeft slechts een functie in het kader van het voldoen van de op verweerder rustende stelplicht en om een toetsing aan algemene rechtsbeginselen mogelijk te maken. Ook in zoverre faalt het beroep.
24. Voor het jaar 2015 heeft eiseres zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is partiële onverbindendheid van de Verordening wegens overschrijding van de geraamde baten ten opzichte van de geraamde lasten. Verweerder heeft dat standpunt bij de mondelinge behandeling van het beroep bestreden onder verwijzing naar zijn standpunten met betrekking tot de vastgestelde aanslagen voor de jaren 2013 en 2014.
25. De rechtbank zal per jaar beoordelen of de baten de lasten van de rioolheffing overtreffen. Voor het jaar 2013 komt de rechtbank tot de navolgende cijfermatige opstelling:
Programmabegroting € 912.172
Compensabele BTW € 106.300
Beleid en onderzoek -/- € 9.075
Perceptiekosten € 20.000
Vegen van wegen
€ 24.500
Totaal geraamde lasten € 1.053.897.
Geraamde baten € 1.145.800.
Op basis van deze gegevens is sprake van een overdekking van de geraamde lasten met 8,7 percent in plaats van de door verweerder aanvankelijk becijferde overschrijding van 5,2 percent. Daarmee staat vast dat de Verordening 2013 partieel onverbindend is en dat een vermindering van de aanslag met het percentage van 8,7 dient plaats te vinden. In zoverre is het beroep gegrond en dient een verdere vermindering van de aanslag te volgen met een bedrag van € 9.960 tot een bedrag van € 259.794. Dit behoudens de hierna nog te beoordelen geschilpunten.
26. Voor het jaar 2014 komt de rechtbank tot de volgende cijfermatige opstelling. Daarbij heeft de rechtbank zich aangesloten bij het gezamenlijke standpunt van partijen dat de geraamde baten € 1.145.800 bedragen:
Programmabegroting € 955.551
Compensabele BTW € 105.958
Perceptiekosten € 27.000
Vegen van wegen
€ 42.797
Totaal geraamde lasten € 1.131.306.
Geraamde baten € 1.145.800.
Op basis van de voormelde gegevens staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat kan worden gesproken van een overdekking van 1,3 percent. Bijgevolg is de Verordening 2014 verbindend en de aanslag zoals deze in bezwaar is verminderd - behoudens de hierna te beoordelen geschilpunten - niet naar een te hoog bedrag vastgesteld.
27. Voor het jaar 2015 komt de rechtbank tot de navolgende cijfermatige opstelling:
Programmabegroting € 1.128.000
Compensabele BTW € 106.780
Perceptiekosten € 27.000
Vegen van wegen
€ 42.979
Totaal geraamde lasten € 1.304.759
Geraamde baten € 1.164.295.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een overschrijding van de geraamde baten in relatie tot de geraamde lasten. Bijgevolg is de Verordening verbindend en de aanslag - behoudens de hierna te beoordelen geschilpunten - niet naar een te hoog bedrag vastgesteld.
Kaderrichtlijn Water
28. Eiseres heeft zich - zoals hiervoor reeds is weergegeven - op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte aanslagen heeft opgelegd nu sprake is van schending van de direct verbindende bepalingen van de Kaderrichtlijn Water, Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. Immers, eiseres is als eigenaar niet aan te merken als vervuiler doch de feitelijke gebruiker dient in de heffing te worden betrokken. Verweerder heeft dat gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres tijdens de mondelinge behandeling van het beroep gewezen op het arrest van de Hoge Raad 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3082, in het bijzonder de overwegingen 2.3.1. tot en met 2.3.5. Eiseres heeft gepersisteerd bij haar standpunt en daartoe aangevoerd dat zij uiteindelijk haar stelling(en) wenst voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
29. De rechtbank is van oordeel dat het voormelde arrest redelijkerwijs geen andere conclusie toestaat dan dat verweerder een juiste toepassing van het recht heeft gegeven. Evenmin kan worden geoordeeld dat de gemeenteraad de beoordelingsmarge van de Kaderrichtlijn Water heeft overschreden, noch verweerder bij toepassing van de verordeningen. Bijgevolg wijst de rechtbank het standpunt van eiseres af. In zoverre faalt het beroep.
Gelijkheidsbeginsel
30. Voorts houdt partijen verdeeld of verweerder ten onrechte een deel van de objecten buiten de heffing van rioolheffing ter zake van de eigenaren heeft gehouden, en in het verlengde daarvan of verweerder dat heeft gedaan met het oogmerk de eigenaren daarvan bewust te bevoordelen. Verweerder heeft al het vorenstaande gemotiveerd bestreden. Het aantal objecten dat in de heffing is betrokken, is tussen partijen niet in geschil.
Het gaat het om de volgende aantallen:
- Voor 2013 4352 WOZ-objecten, waarvan er 4147 in de heffing zijn betrokken, dus 205 niet (4,7 percent van het totaal aantal WOZ-objecten).
- Voor 2014 4494 WOZ-objecten, waarvan er 4348 in de heffing zijn betrokken, dus 146 niet (3,9 percent van het totaal aantal WOZ-objecten)
- Voor 2015 4612 WOZ-objecten, waarvan er 4376 in de heffing zijn betrokken, dus 236 niet (5,1 percent van het totaal aantal WOZ-objecten).
De rechtbank heeft partijen gewezen op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4957. Eiseres heeft gepersisteerd bij haar standpunt. Op de uitspraak is daarna het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:271, gewezen, waarbij het cassatieberoep van eiseres met toepassing van artikel 81, eerste lid van de Wet op de rechterlijke organisatie is afgedaan.
31. Anders dan eiseres heeft verdedigd, dient naar het oordeel van de rechtbank bij het vaststellen van het aantal in de heffing te betrekken objecten niet te worden uitgegaan van het aantal onroerende zaken dat als WOZ-objecten is vermeld. Verweerder heeft met juistheid aangevoerd dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen het aantal in het bestand WOZ vermelde objecten enerzijds en het aantal objecten dat in de eigenarenheffing ter zake van de rioolheffing is betrokken anderzijds, nu de rioolheffing blijkens de toepasselijke Verordeningen rioolheffing niet per WOZ-object maar per daarin omschreven perceel of zelfstandig gedeelte daarvan wordt geheven. De rechtbank is voorts van oordeel dat gelet op de doelstelling van de vastlegging van het aantal WOZ-objecten - de basis voor het opleggen van aanslagen in de onroerendezaakbelastingen - daaruit geen bindende conclusies kunnen worden getrokken ter zake van het aantal in de rioolheffing te betrekken objecten.
32. Een benadering als die van de zijde van eiseres, waarin wordt uitgegaan van het begrip object in de Wet WOZ, aanvaardt de rechtbank derhalve niet als juist. De voormelde wet kent een geheel eigen objectafbakening. Uitgaande van het aantal objecten dat verweerder heeft gesteld en onderbouwd kan derhalve niet worden geoordeeld dat het door eiseres gestelde deel van objecten ten onrechte buiten de heffing is gebleven. De reden waarom een aantal objecten buiten de heffing is gebleven heeft verweerder in beroep toegelicht, welke verklaring de rechtbank aannemelijk oordeelt.
33. Op de hiervoor onder 31 en 32 vermelde gronden faalt de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel in de vorm van een bewuste bevoordeling, zulks bij het ontbreken van steun in de feiten. Ook overigens heeft eiseres geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd om haar stelling van een bewuste bevoordeling te onderbouwen of die de conclusie zouden rechtvaardigen dat het achterwege blijven van een heffing voortvloeit uit begunstigend beleid. Evenmin zijn feiten gesteld of anderszins gebleken welke tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de zogenoemde meerderheidsregel is geschonden.
Onredelijke en willekeurige belastingheffing
34. Voor zover eiseres heeft betoogd dat sprake is van een willekeurige dan wel en onredelijke belastingheffing - zulks in het verlengde van haar standpunt van dat een aantal objecten ten onrechte niet in de eigenarenheffing zouden zijn betrokken - faalt deze stelling op dezelfde gronden als de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel. Ook anderszins heeft eiseres deze stelling niet met feiten en/of omstandigheden onderbouwd.
Slotsom35. Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond voor zover het de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2013 betreft. De overige beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
36. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep inzake de aanslag rioolheffing 2013 (zaaknummer HAA 17/4857) gegrond;
  • vernietigt de betreffende uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt daarvan;
  • vermindert de aanslag rioolheffing 2013 berekend naar een bedrag van € 259.794;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002; en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. T.N. van Rijn en mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.