In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Stichting [X] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2017. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de rioolheffing voor het jaar 2012 door de gemeente Hoogeveen. De belanghebbende, Stichting [X], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij een middel werd voorgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen heeft hierop een verweerschrift ingediend, en de belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft het voorgestelde middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en de waarnemend griffier F. Treuren.